Categorieën
Interview

Interview met Rob Scholte

inschrijven nieuwsbrief: zie kader rechts


Interview met Rob Scholte (NL 1958), Hasselt,
november 2014.


  
Hilde Van Canneyt: We zijn hier samen in Hasselt.
Hoe heb je John Van Eckeren van de Eastmen Gallery, ontmoet? Heb jij hem
opgebeld?


Rob Scholte: Nou nee. Sinds een paar maanden ben ik
op LinkedIn actief en we zijn op een gegeven moment connected geraakt. Hij
vroeg me of ik in z’n netwerk wou. En dat wou ik. En vervolgens kreeg ik een
mailtje van hem: dat er een tentoonstelling was uitgevallen en dat een
kunstenaar niet was klaargekomen met zijn bijdrage. Of ik die datum voor de
tentoonstelling kon overnemen? En dat heb ik gedaan. Het leuke is dat het heel
snel is gegaan. Hap snap, dus gewoon ‘Go! We doen het’. Ik had eigenlijk voor
vandaag de galerie nog niet gezien. John had me gewoon goed geïnformeerd. Ik
wist ongeveer wat er aan de hand was en ik had een plattegrond gezien, we
hadden erover gepraat, samen een selectie van de werken gemaakt… Het voordeel
dat ik heb, is dat ik best veel werk in stock heb. Vroeger was alles altijd
weg, maar de laatste jaren heb ik mijn eigen voorraad kunnen opbouwen, dus dat
is wel fijn. Ik ben ook in staat om grotere shows te doen als dat nodig is.
HVC: In het begin van de galerie heb je een
sculptuur getoond met lucifers. Is dat een sculptuur die je al langer hebt?


RS: Die sculptuur met die lucifers die is eigenlijk
van 2008. Het zijn zeven verschillende sculpturen. Ik heb een serie gemaakt die
‘Lucifer in Paradise’ heet en dat zijn werken waarbij ik eigenlijk geen keuze
heb willen maken voor een bepaalde kleur, een bepaalde vorm van afbeelding of
een bepaald type plaatjes. Het is eigenlijk alleen maar het naast elkaar
etaleren van allerlei luciferdoosjes, om het even waar ze vandaan afkomstig
zijn: of ze nou van een sauna zijn, van een bordeel, van een wegrestaurant, van
een drogisterij of van een levensmiddelenmerk… En lucifers, dat bleek zo een
hele geheime traditie van de kunst te zijn: je hebt dus luciferdoosjes uit het
nazirijk, uit de communistische periode… Enorme geschiedenissen worden weergegeven
in luciferdoosjes en het gekke is dat ze helemaal buiten de kunst beschouwd
zijn, een soort veronachtzaamde vorm. En natuurlijk, het begrip ‘lucifer’, het
zwavelstokje met de dubbele betekenis, dus ‘satanisch’… Wat ik zo mooi vond, is
dat het eigenlijk iets is wat helemaal niet meer gebruikt wordt vandaag de dag.
Je hebt steeds minder lucifers. Je hebt nog van die lange BBQ- en
keukenlucifers, maar bijna alles gaat tegenwoordig met aanstekers. Dus lucifers
zijn eigenlijk helemaal weggevallen. En je hebt net zoals met
postzegelverzamelaars, mensen die dat verzamelen.
Ik heb dus ooit een stukje van zo’n collectie
kunnen kopen. Het heeft zich vermeerderd en ik heb besloten dat ik eigenlijk al
die luciferdoosjes mooi vond en dat er dus eigenlijk niet één niet mooi was,
dat er niet één is die niet de moeite van het tonen waard was: dat ze allemaal
hun eigen geschiedenis en betekenis hadden, dus dat ik niet hoefde te kiezen en
dat het enige wat ik hoefde te doen, ze naast elkaar plakken was, zodat ze allemaal
zichtbaar zouden zijn en dat er geen een verloren zou gaan. En dan het gekke:
wat er dan ontstaat is bijna een soort diamant die de hele wereld weerspiegelt.
Dus de hele wereld komt erin voor, iedereen herkent wel iets: de een die ziet
een filmster, herkent Yves Montand of …


opbouw



HVC: Het is dan eigenlijk door die platte vlakken
dat je het schilderijen kunt noemen? Want het andere werk met de lucifers is
eigenlijk de sculptuur dan, dat is het overschot?


RS: Het zijn eigenlijk geen schilderijen, maar
grote collages. Die verzamelaars bewaarden die doosjes intact; er waren er waar
de lucifers nog in zaten en van die opklapbare dingen, maar ik had alleen maar
de plaatjes nodig, de lucifers bleven over. Maar ik zou ik niet zijn als ik de
lucifers niet weggooide, maar ik wilde ze bewaren dus op een gegeven moment had
ik zes van die plastiek boxen met lucifers. Dat is natuurlijk ook
brandgevaarlijk, dus toen heb ik gedacht: wat kan ik hiermee doen? Want ze
hadden natuurlijk ook allerlei kleuren, gele lucifers, roze lucifers, groene,
alle kleuren van de regenboog. Ik wou een soort bergjes maken, een soort
vulkanen. Dus ben ik polyester vormpjes gaan maken en die heb ik helemaal
beplakt met lucifers en dan met brandwerend materiaal ingesmeerd. Maar het idee
dat het eigenlijk heeft, is wat elke bezoeker normaal meteen krijgt door de
bijna niet te beheersen neiging om het werk te willen afmaken…
HVC: … en een vuurtje te stoken …

RS: Ja, door het te willen aansteken. Dat is natuurlijk
iets wat je meteen bezig houdt. ‘Mount Lucifer’, noem ik het, want wat ik er
ook zo leuk aan vond: het is ook een vulkaan, hij kan ook uitbarsten. En – dat
zie je niet als het goed is – maar in de eerste instantie is het een
polyestervorm.
HVC: Dat had ik misschien niet willen weten.

RS: Het is eigenlijk een massieve berg van die
grote lucifers en het steekvlameffect van de zwavel is natuurlijk grenzeloos.
Ik heb ook wel eens gedacht dat als ik het tentoonstelde ik dan problemen zou
krijgen met de brandweer. Tot dusver heb ik daar eigenlijk nog geen last van
gehad.
We hebben die ingesmeerd met brandwerende pasta,
dus in principe is het gewoon niet ontvlambaar. Iemand schreef: ‘nou ik denk
dat ik maar niet zal komen, want ik heb de onbedwingbare neiging om dat werk
even af te maken’. (lacht) Maar dat is natuurlijk ook wat het suggereert. Die
licht ontvlambaarheid, dat is misschien ook wel een weergave van wat ik zelf
meegemaakt heb: dat de aarde open kan barsten en dan na een grote knal iets
tevoorschijn komt. Maar het zijn gewoon bergjes. Eigenlijk is het een compleet hergebruik
van alles wat ik met die lucifers kan doen.
HVC: Dat is dan meer conceptueel. De collage is
meer visueel aantrekkelijk: allemaal prentjes voor de kijker. Eigenlijk wil je
dat die zegt ‘oh leuk!’ of ‘mooi!’?


RS: Je wordt er zelf gewoon door rechtgetrokken.
Iedereen kijkt op een andere manier, heeft andere herkenningspunten. De een die
heeft in dat wegrestaurant gegeten met z’n ouders, weer een ander die is op
vakantie geweest daar en daar…
HVC: Dus je hoopt dan dat iemand een prentje
herkent van die collage?


RS: Het zijn natuurlijk ook heel veel thema’s,
alles komt erin voor: je hebt ‘dienstplicht’, of het is voor de vereniging van
huppeldepup boer, of het is een politieke partij, eigenlijk allemaal een soort
vlaggen.
HVC: Maar je hebt dat niet organisch gedacht: dit
prentje naast dit en volgens kleur of thema gesorteerd?


RS: Neen helemaal niet. Het is heel onesthetisch en
in die zin voel ik me heel verwant, wat betreft deze werkjes zeker, aan de
Nulkunst. Ik zag net bij John thuis weer een
werk van Jan Hendrikse, dat met die wijnkurken. Dat is een werk waar ik al heel
lang kennis van heb en waar ik ook wel al heel lang van hou. Ik voel me niet
een erfgenaam of iemand die dat verder doorzet; het is eerder zo dat ik in m’n
eigen leven op een punt moet komen dat ik niet alleen maar één plaatje
belangrijk wil maken boven alle anderen, snap je? Op die luciferdoosjes zijn er
talloze plaatjes die ik heel graag had willen schilderen, maar ze bestaan al,
dus ik hoef ze helemaal niet te hergebruiken of ze van mij te maken.
HVC: Maar toch doe je dat meestal, een beeld
herschilderen.


RS: Of een draai aan geven, of in een andere
context plaatsen, of iets aan toevoegen, maar bij die heb ik dat niet, want ik
vond ze eigenlijk in zichzelf voldoende.
HVC: Dus ze zijn sterk genoeg om ze niet te
reconstrueren?


RS: Ja, het gaat nog verder. Het is ook het niet
willen kiezen dus het bewust niet boven andere willen stellen van bepaalde
plaatjes. Mij maakt het niet uit of het een heel lelijk plaatje is of een heel
mooi plaatje of een heel dom plaatje of een heel inspirerend plaatje. Eigenlijk
vind ik alle plaatjes op zich ook goed. Dus ik had het nodig om al die dingen
naast elkaar te laten zien.
HVC: Dus bij het resultaat, als je het zo allemaal
naast elkaar ziet, wat gaat er dan door je heen? Je ziet een heel verhaal?


RS: Wel, eerlijk, ik herken m’n werk voor de eerste
keer elke keer opnieuw, want ik heb zoveel plaatjes dat je nooit precies meer
kan weten wat je precies geplakt hebt, dus er zijn er gewoon te veel om in een
keer waar te nemen. Je ziet altijd weer nieuwe dingen.
HVC: Dus je hoopt dan ook dat iemand die zo’n werk
koopt, elke dag, constant een nieuwe ontdekking doet bijna?


RS: Ja, dat moet-ie zelf weten. Ik ga niet
voorschrijven hoe iemand naar mijn werk zou moeten kijken, maar ik kan ze wel
verzekeren dat ze zich er niet bij zullen vervelen, omdat je gewoon niet kan
opnemen wat er allemaal in zit.
HVC: Daarnaast heb je die ijzeren meer conceptuele werken
met ‘Roken is leuk’, of ‘Roken is sexy’. Alsof je dat stom vindt zo van die
slogans?


RS: Ja, dat is heel anders, een heel andere sfeer,
natuurlijk wel verwant. Ik vind het gewoon een grote aantasting van
persoonlijke vrijheden die tegenwoordig plaatsvinden op allerlei niveaus. Ook
wat betreft roken, dus het is meer dat ik roken als exponent heb genomen om,
zeg maar, bijna een soort pleidooi te houden opdat mensen gewoon zelf mogen
kiezen wat ze doen in plaats van dat de staat bepaalt wat ze wel en niet mogen.
HVC: Mijn mama vindt het niet gezellig dat ik niet
rook 


RS: Ik vind het veel te dictatoriaal. Ik vind roken
eigenlijk ook een soort verzetsdaad geworden, zo langzamerhand. We zaten net op
een terras hier in Hasselt en ik rook, dus ik vond het wel leuk om buiten te
zitten, maar op het terras mocht niet meer gerookt worden. Dat gaat heel erg
ver in de manier hoe de overheid zich bemoeit met ons privéleven. Straks zeggen
ze hoe dat ik op een bepaalde manier naast een vrouw moet slapen. Hoe ver gaat
de inmenging? En ik vind dat de inmenging al veel te ver gaat en ik geloof dat
een samenleving waar de staat zich met zulke details van het leven wil
bezighouden, een staat heeft die eigenlijk zijn bestaansrecht kwijt is. 
HVC: Dus dat is ook een reactie daarop. 

RS: In die zin is het jammer genoeg ook een
politiek verhaal. Je kan over roken heel veel zeggen, maar ‘You’ll Always Find
Me In The Kitchen At Parties’ als in de lyrics van Jona Lewie. Het verbod
neemt ook een heleboel van onze sociale structuur weg. Het is ook een
vredespijp, het is ook een toverstokje, het is ook iets waar een bepaalde
verzoenende sociale werking van uitgaat. Het in vrede roken is geen onrust
stoken. Kijk, als je natuurlijk mensen hun vermogen weg gaat nemen om met
elkaar tot rust te komen en met elkaar in vrede en genoeglijkheid iets te
beleven, vind ik dat heel ver gaan. Het is zoals met de drooglegging, zoals met
de drugswetgeving, zoals eigenlijk met heel veel. Dat is dan de ene kant, een
ontzettende bemoeienis met het privéleven door de overheid. En aan de andere
kant een overheid die zelf helemaal ongemoeid wil blijven, die niet bekeken wil
worden, die alles geheim wil houden, die in geen openbare structuur steekt, die
verre van transparant is, die niet gekozen is. Dan leef je eigenlijk, min of
meer, in een dictatuur – dat is ook hoe ik het ervaar. Die werkjes zijn daar
een uiting van. De positieve kant van roken. Ik weet natuurlijk heel goed dat
het schadelijk is voor de gezondheid…
HVC: … maar je kan er ook elke dag van genieten …

RS: ‘Je lichaam is een tempel’, maar tegelijkertijd
heb je ook het recht om over je eigen lijf te beschikken. Als ik m’n huid wil
volkrassen met allemaal Chinese tekens en ‘Nassi goreng’ op mijn arm wil schrijven
met een naald, dan heb ik wel dat recht. Ik wil dat dus niet, omdat ik niet van
tattoos houd, maar ik vind dat mensen heel erg hun rechten wordt afgenomen door
een overheid die zelf rechteloos is. In Nederland is het zelf zo daar hebben we
een Pikmeer-arrest, daar kunnen ambtenaars zelfs niet meer vervolgd worden voor
strafbare feiten die ze begaan. Dat is net zoals wij erover spreken dat het
Amerikaanse leger niet beoordeeld kan worden door het Internationaal Hof van
Justitie. Nou, dat zijn dus rechteloze uitwassen tot gevolg hebbende situaties.
Maar goed, ik heb eigenlijk gewoon een paar dingen willen zeggen over roken die
óók waar zijn. Het is net zoals bij het Bureau voor de Statistiek: je kan elke
stelling bewijzen met de statistieken. Dus je kan het tegendeel van de stelling
ook bewijzen, het is allemaal mogelijk. Het is alleen welke vraag je stelt en
welke gegevens je erbij haalt. Dus je kan ook zeggen ‘roken is sociaal’, ‘roken
versoepelt het denken’. Je kan ook allemaal van dat soort dingen zeggen. En het
is ook nog goed op een bepaalde manier. Het herstelt het neurovegetatief
systeem, we betalen de belastingen erdoor en dat zijn allemaal dingen die best
positief zijn.
Stellen we ons eens voor in wat voor wereld we
zouden zijn zonder de accijnzen op sigaretten. Behoorlijke tekorten zouden we
oplopen. Maar het is ook gewoon dat ik vind dat er veel te veel vanuit één
richting wordt gekeken en gedacht. Francis Picabia zei ‘Het hoofd is rond,
zodat het denken van richting kan veranderen’ en zo is het ook, maar dat is ook
zo met de betekenis van dingen. ‘Smaak’ of ‘schoonheid’ in de kunst zijn
volgens mij vaak heel beperkende inzichten. Ik zal maar denken dat iets mooi
is, nou worst, dat interesseert me echt helemaal niets. Belangrijke dingen gaan
niet om schoonheid alleen, maar daar gaat het om heel andere dingen en dat zijn
inzichten. Schoonheidsidealen veranderen door de tijd heen en zijn daardoor
volledig waardeloos, want het ene moment is iets mooi wat het volgende moment
lelijk is, afhankelijk van hoe de wind staat. Soms zijn mensen mooi en dan zijn
ze bruin omdat ze dan op vakantie zijn geweest en rijkdom hebben, en een andere
keer zijn mensen lelijk omdat ze bruin zijn want dan moeten ze op het land
werken. Dat is vijfhonderd jaar eerder, weet je wel. Het gaat dus om andere
zaken. Ik denk wat het interessante is aan postmoderne filosofie en het soort
kunst dat ik maak, is dat het probeert betekenissen anders te formuleren en
toont dat dingen ook gewoon op andere manieren te lezen zijn.

Foto schilderij het laatste avondmaal

HVC: Op je show in de Eastman gallery, zien we het
schilderij ‘Het Laatste Avondmaal’, geschilderd naar zo’n typisch koperen
plaatje. Je probeerde wel dat dat vormelijk erop leek, maar die gezichten waren
precies doodskoppen. Was dat iets tegen het katholicisme of is dat gewoon
‘spielerei’?


RS: Aan de ene kant vind ik dat er een soort
samenleving aan het komen is die tegen het gezin en zelfs tegen de mens is
gericht. Dat beschrijf ik net ook met al die regels die allemaal opgesteld worden.
Een politieke samenleving die heel erg gebaseerd is op ‘je ziel verkopen aan de
duivel’ in plaats van leven met een soort godsbewustzijn. Ik vind dat god heel
erg aan het ontbreken is in onze huidige tijd. Als een reactie op een soort
rooms-katholicistische vijftiger jaren achtige blabla, komen we nu terug met
een soort satanische luciferanische vrijmetselaarachtige verering van elkaar
kwaad doen. Ik weet niet. Ik denk dat mensen te allen tijde het vermogen hebben
om te kiezen om of voor het licht of voor de duisternis te gaan. 


Als ik nu zo’n koperen plaatje schilder met
dezelfde intensiteit als waarmee dat koperen plaatje uitgetikt is tot reliëf,
zeg maar, dan ontstaat er door de grofheid en het opblazen van het plaatje, een
soort doodskop: een laatste avondmaal gemaakt als een soort samenzijn van al
dode mensen. Je hebt Christian Boltanski die klassenfoto’s fotografeert van een
lyseum en dan blaast-ie de foto’s van de kinderen hun gezichten zo op dat het
een soort doodskoppen worden. ‘Het Gejaagde Lyseum’ en ‘Lysée Chasée’, heb ik
toevallig zelf in de collectie van het museum. Dan zie je gewoon dat het een
soort doodskop wordt. Zoiets soortgelijks zit er ook in ‘Het Laatste
Avondmaal’. ‘Het Laatste Avondmaal’ is natuurlijk niet alleen een kunsthistorisch
thema, maar is ook een thema wat heel erg speelt in alle geheime groepen: dat
je eet van het lichaam van Christus en dat je dus tot de kannibalenbende gaat horen,
en als je daar niet aan mee doet, ja, dan lig je eruit.
HVC: En je bent niet katholiek.

RS: Ik ben én niet katholiek, én ik ben geen
kannibaal, én ik ben geen vrijmetselaar. Alle drie niet.
Foto werk zakdoeken
HVC: Je netjes ingekaderde ‘Zakdoeken’, lijken
plots heel braaf werk. Of zit er ook een betekenis achter? Of is dat puur
vormelijk, omdat zakdoekjes zo heel mooi geruit zijn?


RS: Het zijn in ieder geval gewoon zakdoeken.
HVC: (lacht) Maar die heb je gekozen voor de soms
abstracte geometrische vorm?


RS: Die zakdoeken heb ik gekozen, omdat ze zoals
luciferdoosjes of vijftigerjaren-achtige religieuze plaatjes zijn. Zakdoeken
zijn ook eigenlijk niet meer. Heb jij nog zakdoeken?
HVC: Neen, ik ben daar vies van. 




John Van Eckeren (galeriehouder): Ik neem elke dag een verse
propere zakdoek uit de lade. .

RS: Bijna allemaal hebben we papieren tissues. Ik
vond het een verdwijnend iets. Ik vind dat ongelooflijk mooie designs hebben en
ik vind het iets hebben… Je hebt Daan van Golden, die schildert zakdoeken, maar
ik vind het gewoon niet nodig om ze meer te schilderen.
Ik kan alleen maar zeggen wat voor mij een zakdoek
is. Dus het is een ‘zak-doekje’. Een doekje is een doek, een toile. Een
schildersdoek bijvoorbeeld. Je hebt Marcel Duchamp, die beweerde alles in een
koffer te kunnen stoppen en hier heb je zakdoekjes: doekjes die je mee kan
nemen en dan zitten ze nu weliswaar in een soort constructivistisch lijstje met
grijs metaal …
HVC: Dus als het ware een beetje een podium geven
aan een zakdoekje? Of ook om op een andere manier te bekijken?


RS: Om het een beetje ‘importance’ te geven.
Ja, alles wat je inlijst wordt belangrijk. Het zijn ook een soort
Veronicadoekjes (celstofdoekjes, nvdr). Je kan ermee afdrogen. Je kan op
allerlei manieren er iets mee doen. Ik vind het een heel mooi en prachtig beeld
en ik vind ook het mooie eraan dat ik het niet verzonnen heb, dat het niet
fictief is, dat het niet esthetisch is, dat het er gewoon is omdat het er is.
HVC: En hoe kom je dan op dat idee? 

RS: Ik heb ze op een gegeven moment gewoon gekocht
omdat ik ze zo mooi vond. Ik had ze vroeger bij m’n ouders: mijn moeder had ze
wel en mijn vader had ze en ik waste ze bij m’n moeder en dan nam ik ze mee en
dan had ik ze in m’n zak en op een gegeven moment ben ik gewoon overgeschakeld
op rollen wc-papier. Nu heb ik een rol WC-papier in m’n tas zitten om m’n neus
te snuiten en heb ik  geen zakdoeken meer. Je hebt anders al die
viezigheid in je zak. Nee, wat ik zeg over alles, moet je ook niet zo serieus
nemen. Wat ik over mijn dingen zeg, is natuurlijk niet meer waard dan wat jij
over mijn dingen denkt.
HVC: Ik kan alleen maar ‘kijken’, he. Ik zie alleen
maar dingen in kaders, zoals al degenen die volgende week naar je opening in de
Eastman gallery komen. Ik heb soms wel discussie met kunstenaars die zeggen
‘kijkt dan toch!’ en dan zeg ik ‘ja, maar ik snap het niet’.


RS: Vaak doen mensen alsof wat de kunstenaar denkt
over zijn werk belangrijker is dan wat zij zelf over dat werk denken, maar het
is niet waar. Nou, ik weet gewoon dat jij meer begrijpt dan ik bedoel, en ik
bedoel meer dan jij kan begrijpen en dat is gewoon zo, kunst is aanleiding
tot een misverstand. Wat ik denk is maar gedeeltelijk te zien in de dingen, die
ik maak. Ik kan ook helemaal niet en wíl zelfs niet eens bepalen hoe jij ernaar
kijkt. Het is gewoon een uitwisseling van informatie door vormentaal die plaats
vindt en waarbij jij ook vrij bent om je ogen ervoor te sluiten…
HVC: … of te openen …

RS: … of compleet hinein te interpreteren. Dat is
allemaal aan jou. Ik kan uiteindelijk niet beïnvloeden hoe de beelden die ik
maak in jouw leven gaan functioneren. Ik weet wel hoe ze in mijn leven hebben
gefunctioneerd. Ik hoor zoveel verschillende interpretaties. Ik heb daarmee een
heel boek gemaakt, ‘How to star’, dat alleen maar over de misverstanden over
m’n werk gaat. Hangt er één schilderij, dan zijn er tien verschillende visies
op dat schilderij, vindt iedereen er iets anders van. En ik kan niet zeggen:
dit is méér waard dan dat. Ik zie alleen maar wat. Het is niet zo dat de één
het bij het juiste eind heeft, het is namelijk wat het is. Het is multi-interpretabel.
Alles heeft meerdere betekenissen tegelijk. Ik vind het gewoon onzinnig om te
proberen de betekenis van iets vast te leggen. En daarbij, je doodt de poëzie.
Een gedicht sterft op het moment dat je het probeert uit te leggen. Dus het is
heel belangrijk dat je de ruimte laat. Kijk, wat ik zeg over die zakdoeken of
die lucifers is eigenlijk niet meer dan curiosa. Het is eigenlijk niet
interessant. Je ziet namelijk gewoon wat het is. Ik hoef het niet eens te
zeggen.
HVC: Maar bij die sigaretten is het zo’n statement.
Bij iets katholieks zoals Het Laatste Avondmaal denken mensen van alles,
terwijl bij zakdoeken, banale zakdoeken, weet je het zo niet.


RS: Dan kan je het er misschien beter over hebben
hoe het mogelijk is dat ik al die dingen naast elkaar maak. Ik denk juist dat het
één van de elementen van mijn werk is, dat ik geen stijl heb. Ik ben stijlloos.
Ik heb ook geen oordeel erover. Ik vind het één niet beter of knapper.


opbouw

opbouw

HVC: Er is ook een reeks te zien van 21 blauwe,
fijne zeefdrukken.


RS: Het zijn oorspronkelijk schilderijen. Kijk, er
is een soort mythe rond het blauw. Je hebt de mythe van het blauw van Yves
Klein of Jan Fabre van de ballpoint, de blauwe periode van Picasso… Een
enorme mystiek hangt daaromheen. Alles heeft te maken met de grens die je
jezelf stelt voor een serie. De aannames zijn de bepalende factoren, dus als
jij zegt: ‘Ok, ik plak alle luciferdoosjes naast elkaar’, is de beslissing om
ze allemaal naast elkaar te plakken en niet over elkaar heen of in bepaalde
kleuren of daarmee een beeld willen scheppend, de beslissing die je neemt bepaalt
voor het uiterlijk. En dat is natuurlijk ook met schilderijen zo. Als jij zegt:
ik wil alleen maar de kleur oranje gebruiken in m’n schilderijen, dan heb je
een bepaalde uitkomst. 
HVC: Zoals Arne Quinze waarschijnlijk ooit
besliste: “Oranje is de kleur van de hoop en dat dan ook als basis- en
hoofdkleur in zijn werk gebruikt.


RS: Nou nee, dat geloof ik allemaal niet zo. Dat
vind ik ook echt heel foutief om kleuren te koppelen. Zo’n kleurenleer komt er,
denk ik, vooral uit een onbegrip over de werkelijke betekenis van kleuren.
‘Rood is de kleur van de liefde’ en ‘geel is de kleur van de haat’, dat zijn
domme interpretaties voor mij. Het zit heel anders. Maar het gaat iets te ver
om het daar nu over te hebben, maar zo zie ik het niet. Ik wou gewoon in de
traditie van al die zichzelf gewichtig makende blauwe kunstenaars gaan zitten
en dat heb ik gedaan. Yves Klein heeft dat blauw gepatenteerd: die pigmenten,
die kleursamenstelling, is dus eigenlijk ultramarijn. Zo heeft hij ook het
afdrukken van lichamen op doek gepatenteerd. Mag dus ook niet. Ultramarijn is
om met acryl te schilderen een heel moeilijke kleur om hem echt diep blauw te
krijgen. Je moet zo wel tien lagen schilderen, omdat de ondergrond er altijd
weer transparant doorkomt, dus je moet ‘m steeds opnieuw plaatsen. Allerlei
thema’s komen er dan tevoorschijn. 
HVC: Dus bij al die 21 werken is de tekening dan
spontaan gekomen?


RS: Nou, zo spontaan is het niet. Ik had bedacht
dat ik alleen maar met blauw als basis wou werken. Alles is altijd meer dan de
helft blauw, maar soms had ik gewoon een extra kleur nodig en dan nam ik
daarvoor een okerachtig oranje en goud. Die thema’s zijn ook niet helemaal
spontaan, want ik ben überhaupt niet zo spontaan. Ik ben wel spontaan, maar dan
sta ik mezelf toe spontaan te zijn, snap je? Dan heb ik het tekenblok en dan
teken ik gewoon waar ik zin in heb. 
HVC: Zoals je hier in een living zou beginnen
tekenen?


RS: Ja, dan teken ik zo tien, twintig tekeningen.
Dat vind ik ook echt heel leuk. Vroeger liet ik dat niet zien, maar nu laat ik
al die dingen die ik maak met die verschillende uitgangspunten gewoon naast
elkaar zien. Hier is het uitgangspunt: “ik wil gewoon met die kleur Picassoblauw
iets doen”. En dan vind ik dit mooi om zo een schilderij te maken met een
cartoon over Picasso. Ik ben voor het eerst met die cartoons begonnen in 86 en
in 87/88 begon Richard Prince daarmee. Het was overigens in z’n blauwe periode
dat-ie heel veel geld verdiende en dan vind ik dat leuk om het woord blauw in
het goud te schilderen. Er zitten zo allemaal van die kleine grapjes in. En
soms zijn het domme grapjes. 
HVC: Jij vindt het trouwens ‘niet erg’ om je
schilderijen door anderen te laten schilderen. 


RS: Nou niet erg …
HVC: Dat las ik overal. (lacht)

RS: Maar dat klinkt heel vies. Een gekke afwijzing
zit erin. Heb je je wel eens gerealiseerd dat dingen maken, een proces van
productie is? Met anderen werken heeft natuurlijk een reden, bijvoorbeeld omdat
iemand heel goed is in iets. Dit is een glas; daar drink ik een limonella uit.
Dat glas heb ik niet gemaakt, de limonella heb ik ook niet gemaakt, maar ik
drink het wel op…
HVC: … en jij smaakt het …

RS: Ja, en ik proef het. Dus met andere woorden, in
sommige dingen ben je gewoon heel verstandig als je die door anderen laat doen.
Waar ik van hou, is een renaissance-achtige manier van werken: je werkt met
assistenten, omdat je samen meer of intenser kan realiseren.
HVC: Gewoon ook omdat het gezelliger is, heb ik
gelezen.


RS: Ik vind die hele mythe van het eenzame
kunstenaarschap, heel erg iets wat kunstmatig op ons gedrukt is, door een soort
verering van Van Gogh met name. Bij Van Gogh – en voor die tijd was dat veel
minder – is eigenlijk dat het hele kunstenaarsbeeld gevormd geraakt is naar een
soort geniale gek die in z’n eentje in een kwaadaardige wereld functioneerde.
En we vergeten een beetje dat het kunstenaarschap gewoon een beroep is, een
wetenschap waar je je op kan baseren, een afbeeldingstechniekenstudie. Zo zie
ik dat. Laat ik het nog sterker stellen, dat ik met graagte gebruik maak van de
kwaliteiten van de mensen om me heen. Je moet je even voorstellen dat ik geen
assistenten had gehad, dan had ik in totaal honderden jaren moeten schilderen
aan mijn Japan-project, hé. 


opbouw

HVC: In de galerie hangen nog vier grote
schilderijen van ‘het type’ waar je in het begin mee bekend werd. We zijn nu
een paar uur verder en ik kan me de sfeer van die schilderijen visueel nog
inbeelden, maar ik kan me ‘het beeld’ niet meer tot in de details herinneren.
Is dat erg? 


RS: Laat ik je dit zeggen, eigenlijk wel, voor die
schilderijen is dat niet zo goed. Ik vind het natuurlijk wel fijn als je niet
het schilderij hoeft te bezitten om het je te herinneren. Eentje is een
schilderij dat heet ‘334’:Je ziet een weerspiegeling in de motorkap van een
kerkachtig gebouw met een Porsche-embleem. Een ander ‘Benson |& Tears’ is
een schilderij van een aantal letters die te drogen hangen aan een waslijn in
de regen, met knijpers vastgezet. Dan is er nog een schilderij van een
hotelbed-achtige situatie waar twee motorbanden naast elkaar liggen te slapen. ‘1
Night stand’. En daarnaast is er een schilderij van een afbeelding van een
ander, Oudnederlands schilderij van Cornelis Troost, dat een blindemanspelletje
afbeeldt en dat is afgedrukt op een bord. Dat bord heb ik geschilderd. ‘Blind
Man’, heet dat schilderij. 
HVC: Het zijn echt bijna klassieke schilderijen
waarmee je bekend werd, met de reproductie van dingen die je in je leefomgeving
ziet: de reclame, de wereld, alles bijna. Maar het zijn vier aparte
schilderijen.


RS: Ja, eigenlijk zijn het voor mij vier
luciferdoosjes: vier totaal losstaande, niet echt met elkaar verbonden beelden.
Maar, dat was niet anders dan dat ik nu werk eigenlijk. 
HVC:  Ik zag je werk op de expo ‘De Zee, salut
d’honneur Jan Hoet’. Was Jan Hoet een fan van jou of hoe komt het dat je in het
Ensorhuis hangt?
RS: Was Jan Hoet een fan van mij?! Dat wil ik wel
precies beantwoorden. Jan kwam voor het eerst in mijn studio in 1985 en vroeg
me toen of ik deel wou nemen aan Chambres d’Amis. Ik was de jongste deelnemer
en hij zei: ik nodig je uit, want jij bent eigenlijk een Belg. Jij doet wat in
België niemand doet op dit moment: je vertegenwoordigt de Magritte-traditie en
die zet jij helemaal door. Ik vond dat wel een soort compliment. Daarna heeft
Jan me gevraagd om mee te doen aan een tentoonstelling ‘Open Mind’ in het
Museum voor Hedendaagse Kunst. Dat was eigenlijk het moment dat Jeff Koons
opkwam. In 86 had ik een tentoonstelling ‘Prospekt’ met hem in Frankfurt. 
HVC: Je werd er soms mee vergeleken, hé.

RS: Daar ontmoette ik voor het eerst werk van Jeff
Koons en ik vond hem belangrijk en ik had ook het idee dat Jan geïnteresseerd
zou zijn in moderne kunst. Maar dat bleek helemaal niet het geval. Hij vond het
zo schandalig dat ik dat zo goed vond dat-ie me daarna nooit meer in enige
tentoonstelling heeft willen opnemen. Dus hij heeft me verbannen, gestraft
echt, voor m’n keuze.
HVC: Oei!

RS: Nou dat vond ik helemaal niet ‘oei oei oei’, ik
vond het meer ‘oei oei oei’ voor Jan, want Jan heeft daarmee natuurlijk ook een
aantal dingen heel slecht doen aflopen. Een van die dingen is de Documenta. En
mijn idee is dat de Documenta van Jan Hoet het einde was van de Documenta,
omdat het vroeger een soort Olympische Spelen was van de beeldende kunst. Dat
liet namelijk zien wat er in die vier, vijf jaar gebeurd was aan ontwikkelingen
en stelde die ontwikkelingen tentoon. Bij Jan niet meer, want Jan die liet, net
zoals Rudi Fuchs Julian Schnabel niet wou laten zien, Jeff Koons niet zien,
Damien Hirst niet zien en mij ook niet zien. Jan verweet de Amerikaanse kunst
zoals van Koons, een hoerige houding zoals Fuchs dat mij en Jeff Koons ook
verweet. Fuchs schreef op de voorpagina van El Pais tijdens de Arco in 1989 ‘Rob
Scholte en Jeff Koons zijn de hoeren van de beeldende kunst’. maar
tegelijkertijd zijn hij ook degene geweest en dat samen met Jan Hoet, die een
soort Torremolinos gemaakt hebben van de Documenta. 

Ik vind dat Jan de traditie
van vernieuwing binnen de Dokumenta opgeblazen heeft, want alle navolgende
Dokumenta’s waren allemaal ‘retro’: ze hebben allemaal de voorkeur voor een
bepaald continent of een bepaalde visie, maar het gaat niet meer over de kunst.
Dat heeft tot een enorme degradering van de Documenta geleid, omdat de Documenta
zich niet meer opstelde als datgene waar mensen zich met de nieuwste
ontwikkelingen vertrouwd konden maken, maar eigenlijk werd het een soort ‘whimp’
van een curator en dat is het vandaag de dag nog. 

Nu is het een beetje verworden
tot de tentoonstelling van deze bewuste curator die gaat zoeken wat bij z’n
redenering past en daar is de beeldende kunst natuurlijk al jaren lang door
gestraft geweest.
HVC: En ook dan heb je ook nog de Biënnale van
Venetië…
RS: De Biënnale van Venetië is precies hetzelfde
verhaal. Er is een hele negatieve tendens. Om die reden heeft Jeff Koons het
jaar dat Jan Hoet de Documenta hield, ook buiten de Documenta een van de
belangrijkste Documentastukken gemaakt. Dat was namelijk een hond opgebouwd uit
bloemen alsof het een soort bloemencorso was. Dat werk is er dankzij Jans
desinteresse en zijn bewuste politieke keuze om mij en Koons en anderen niet te
laten zien. 

Dat heeft consequenties gehad, maar het dramatische is dat Jan dat
ook heeft ingezien op het eind en ook vindt dat hij daar een fout heeft
gemaakt. Dat zie je ook bij Rudi Fuchs, die eigenlijk als een katholiek op zijn
knieën vergiffenis vroeg aan iedereen; dus, langsging bij Julian Schnabel om te
vragen ‘Mag ik alstublieft een tekstje schrijven voor je catalogus. En dat
deed-ie ook bij Damien Hirst, dat deed-ie bij mij, dat deed-ie bij Jeff Koons.
Eigenlijk om een soort aflaat te proberen krijgen voor de negatieve invloeden
die hij op de carrières van al die mensen heeft gehad.


Jan heeft dat min of meer ook gehad. Na 1989 heb ik
dus niet meer met ‘m gewerkt tot vorig jaar. Ik ben heel blij dat het me gegund
is geweest en dat-ie me vorig jaar belde en graag wou dat ik mee ging doen aan
z’n laatste tentoonstelling Middle Gate Geel ‘13. Dat was eigenlijk om dit
verhaal met me uit te praten. We hebben tijdens het maken van Middle Gate al
die jaren afgespeeld en die dingen helemaal uitgepraat, dus ik heb eigenlijk op
een hele fijne manier afscheid van hem kunnen nemen. Maar ik zie wel dat er een
enorme negatieve invloed is geweest door het zo afwijzen van zulke belangrijke
ontwikkelingen in de kunst.
HVC: Maar het feit dat je werk nu hangt in het
Ensorhuis in het project ‘De Zee’- hommage aan Jan HOet – in Oostende, is dat
ook door hem? Heeft hij je daar bijgehaald?


RS: Het is een gevolg van mijn deelname aan Geel en
ik heb wat dat betreft, vind ik, een van de mooiste locaties. Misschien wel de
allermooiste locatie die er is, want voor een Nederlander, een Amsterdammer
zoals ik: om dan in het huis van de Van Gogh van de Belgische kunst te
exposeren, namelijk Ensor, is gewoon voor mij een thuiskomen.
HVC: Daar heb je een soort ‘naaiwerkjes’ – of hoe
heet dat?- gehangen.  Heb je die gemaakt voor daar of had je dat werk en
dacht je: ‘dat past er perfect’?


RS: Nee, dat is werk dat ik hier wou laten zien. Ik
heb er borduurwerk gehangen van schepen en van de haven van Amsterdam en van de
zee en rotskust. Het is natuurlijk Oostende en de zee. Voor het overige is het
niet alleen Jan Hoet geweest die me opgepakt heeft, maar Willy Van den Bussche,
die bijvoorbeeld een hele mooie Magritte-tentoonstelling in Oostende gemaakt
heeft waar ik ook belangrijk in zit. Ik ben blij dat ik tijdens de opening in
de Easman gallery in Hasselt, aanwezig kan zijn op de herdenking voor Willy
Vandenbussche. Hij is degene geweest die – in die hele periode van de
negentiger jaren, toen Jan mij niet meer wou laten zien – me wel toonde. Jan
Hoet is enorm exceptioneel geëerd geweest ten opzichte van een bijna
stilzwijgend heengaan van Willy. 
HVC: Ik heb een jaar geleden op mijn
boekvoorstelling nog lang met Willy staan praten en hij voelde zich echt heel
miskend, voelde ik. Hij is 
triestig gestorven – toch ten opzichte van de
kunstwereld –  lijkt het me. 



RS: De laatste keer dat ik met hem gepraat heb, was
drie of vier jaar geleden. Ik heb toen een tentoonstelling gedaan met mijn Bergense
School-schilderijen in Tenerife en die hingen ook op de Arco. Willy wou daar
werken van kopen, maar dat is dan uiteindelijk niet doorgegaan, maar dan heb ik
wel nog met hem gepraat en dat was de laatste keer dat ik hem zag. 
HVC: Je bent naar de Rietveld Academie geweest; je
hebt ook invloed ‘gehad’ van Jan Schoonhoven, de mentor van Jan Henderikse.


RS: Mijn vader kreeg als directeur van Albert Heijn
een ‘Schoonhoven’ cadeau, een blinddruk. Hij wou hem niet ophangen. Hij vond
het zo waardeloos dat hij hem aan mij cadeau gaf. Ik was toen veertien jaar oud.
Ik kreeg die blinddruk, maar ik had nog eigenlijk nergens van gehoord. Bij mij
is Jan Schoonhoven dus het begin van mijn kunsthistorische inzicht geweest. Ik
vond die plexibak zo mooi dat ik ze losschroefde en mijn eigen tekeningen ging
inlijsten met de lijst van een Schoonhoven en het kunstwerk als passe-partout.
Zo is het begonnen met mij. Maandenlang hing die tekening van mij ingelijst bovenop
die Schoonhoven. Ik had natuurlijk geen geld om lijsten te kopen. Zo ben ik met
Schoonhoven in contact gekomen. Wat daar achter ligt, is natuurlijk een enorme
wereld. Bij die prent zat een catalogusje van de tentoonstelling die hij in het
Stedelijk Museum in Amsterdam had. Daarin stonden hele stukken uit een
interviewboek en uit een aantal boeken van twee voor mij hele belangrijke
schrijvers, K. Schippers en J.Bernlef. Zij hebben een overzicht geschreven van
de hele zestiger jaren kunst van het dadaïsme vanaf Duchamp tot aan toen. Dat
boek heet ‘Een cheque voor de tandarts’.
Marcel Duchamp heeft namelijk op een gegeven moment
z’n tandarts kunnen betalen, niet met geld, maar met een zelfgetekende cheque.
Dat thema van hoe kunst als betaalmiddel dient, hoe je bij wijze van spreken
een Mona Lisa als strijkplank kan gebruiken, werd in dit boek helemaal
uitgediept. Door dat werk van Schoonhoven ben ik helemaal met moderne kunst in
aanraking gekomen, van Kurt Schwitters tot Claes Oldenburg en Roy Lichtenstein.
De hele kunstgeschiedenis ontvouwde zich nadat ik me ging verdiepen in
Schoonhoven en dat was voor mij echt het begin van mijn inzichten.
HVC: Je hebt ook iets met Jan Sluijters …

RS: Ik heb nooit werk gemaakt rond Jan Sluijters.
Ik heb werk van hem verzameld omdat ik vond dat het werk van Sluijters
onterecht niet voorkwam in de vaderlandse kunstgeschiedenis. Of alleen maar als
een soort hele brave schilder van ‘het Gooise Matras’ zullen we maar zeggen:
van alle dametjes en alle kinderen en allemaal heel braaf. Ik ontdekte op een
gegeven moment dat er een heel andere kant aan Jan Sluijters was die we
allemaal niet mochten kennen. Ik dacht: “Hey, hoe kan dit? Ik zie nu zoiets
goeds; een werk dat zo uitgesproken is en zo belangrijk en wat helemaal stil
gehouden is.” Ik zag een Nederlandse John Heartfield, een politiek tekenaar met
een kwaliteit zoals eigenlijk alleen mensen als George Grosz of Hannah Höch die
gehad hebben. Ik was me niet bewust dat we in Nederland zo’n ongekende politieke
kracht hadden. Ik begreep eigenlijk dat het werk bewust doodgezwegen wordt,
bewust niet gepubliceerd, bewust niet over is geschreven, bewust weggehouden wordt
van het publiek. Dat kwam natuurlijk ook omdat Nederland, in tegenstelling tot
haar buurlanden, neutraal was in de Eerste Wereldoorlog.


In België heb je herdenkingen, alsook in Frankrijk,
Engeland, en Duitsland, want die zijn allemaal partners of betrokkenen of
strijdende partijen in de Eerste Wereldoorlog, maar Nederland was neutraal. Wij
leverden alle wapens, we leverden alle energie, we leverden alle drugs, we
zaten in de mensenhandel, we hadden het hele plaatje. We deden alles en we
verkochten aan alle partijen en we waren schat- en schatrijk. Wij waren het
meest florerende deel van Europa. Er zijn prenten van Sluijters van het laatste
oorlogsjaar. Daarop zie je een Nederlander met champagneglas, met vijf ringen
aan één vinger, met de hoeren aan z’n kant, en hij drinkt en zegt: ‘”Op naar
het volgende oorlogsjaar! Het gaat helemaal goed met Nederland!’” Want dat is
ook zo: ons nationaal product verdubbelde. Sluijters tekende de oorlogsprofiteur
en hoe achter de schermen de oorlog bekokstoofd werd ten bate van een klein
groepje. En dat is natuurlijk precies datgene dat niet publiek geweten mocht worden, dus dat is allemaal totaal
onderdrukt.
HVC: Dus daarom dat jij Sluijters op een platform
wil zetten?


RS: Nou, ik heb die werken gekocht omdat ik ze mooi
vond en ook zo belangrijk. Daarnaast hebben we er een boek van gemaakt en ze
zijn op dit moment in tentoonstelling bij Museum De Fundatie in Zwolle. Nu,
precies honderd jaar na de Eerste Wereldoorlog, gaan ze de komende vier, vijf
jaar reizen en ik denk dat ze een heel ander beeld geven van Nederland dan hoe
Nederland zichzelf wil laten zien. Er is een heel mooi beeld bij: een
Nederlandse leeuw die probeert zichzelf fantastisch groot voor te doen voor de
propagandafilm van hoe mooi Nederland eruit ziet. Het is bijna de Rabbit van
Jeff Koons, maar dan te erg opgeblazen: hij springt bijna uit elkaar. Het is
gewoon een super intelligent groot kunstenaar en ik zie hem nu pas in zijn
volle glorie. Ik ben heel blij dat ik daaraan heb bijgedragen.
HVC: Je eigen museum heb je het ‘Rob Scholte
Museum’ genoemd, dit om daar een beetje aandacht naartoe te trekken? En zie je
dat dan als een nobel doel naar de mensheid in Nederland? Is het ‘gewoon’ jouw
verzameling die je wil tonen of had je gewoon zin om dat te doen?


RS: Ja, ik dacht: Ik kan het beste mijn eigen naam gebruiken.
Ik ben toch het bekendst van allemaal en dan ben ik zelf de baas. Het begon
ermee dat ik heel veel werken had die niet te zien waren ergens anders, zoals
bijvoorbeeld Sluiters. Die heb ik eerst in m’n eigen museum laten zien en pas
daarna is het opgepakt geraakt. Ik vind het fijn om zelf een plek te kunnen
hebben waar ik die dingen waar ik zelf van hou kan laten zien. Dat zijn niet de
stukken die normaal te zien zijn en misschien zijn het niet de duurste dingen,
maar het zijn voor mij wel de meest betekenisvolste dingen. Het zijn in ieder
geval de dingen die ik om me heen heb verzameld en die laat ik dan –
gecombineerd met m’n eigen werk – zien. 
HVC: In een soort interactie.

RS: Het is in ieder geval het enige museum waar je
voor bijna niets binnenkomt. We willen naar het gratis toe gaan, want ik vind
het oude model van Pompidou – van een museum waar je gewoon kan binnenlopen en
waar je gratis in mag en dan ‘s avonds nog in de bibliotheek je kan beschermen
tegen de kou – mijn ideaal van een museum. Ik vind het heel dramatisch anders
geworden. Kijk naar het Rijksmuseum wat eigenlijk alle nationaal kunstbezit in beheer
heeft. Al wat daar hangt is eigenlijk van het Nederlandse volk, maar elke
Nederlander moet desondanks 20 euro betalen om binnen te komen. Dat is
natuurlijk diep beschamend. Als kinderen schoolboeken nodig hebben waar een
schilderij als ‘De Nachtwacht’ in wordt afgebeeld, moet de uitgeverij die dat
schoolboek publiceert daarvoor betalen. Weet je, het is te gek voor woorden hoe
informatie onthouden wordt aan de mensen, dus ik vind het heel belangrijk dat
alles toegankelijk wordt voor iedereen.
HVC: Dat het Rob Scholte Museum is er dus toch om
maatschappelijk iets bij te dragen? 


RS: Het is meer dat als je heel veel werk om je
heen hebt verzameld, je het op een gegeven moment fijner vindt om ernaar te
kunnen kijken dan dat het allemaal opgeslagen staat. Ik vond het heerlijk om de
kans te hebben om een en ander uit te pakken. Nu het museum draait, krijgt het
z’n eigen dynamiek en krijg ik bijvoorbeeld ook veel werken aangeboden doordat
ik me inzet om bepaalde dingen die niet te zien zijn, zichtbaar te maken. We
hebben nu bijvoorbeeld twee collecties van volkskunst: Intarsia, houtwerkjes,
houtinleg, en Bamboo, nog uit palmbladeren gesneden werken. Het zijn dingen die
je normaal nooit ziet ergens. Dus dat vond ik belangrijk, maar zo zijn er ook
anderen die bijvoorbeeld projecten hebben gedaan die niemand ooit gezien heeft.
Bijvoorbeeld, ik heb van Orde Levinson uit Oxford The Hope & Optimism
Portfolio gekregen.
In 1989 is een map met 100 prenten gemaakt, in een
oplage van 200, ten bate van UNICEF. Aan dat project doet per land één kunstenaar
mee, gekozen door het land. Dus Zaïre doet met Chéri Samba mee, Tsjechië met
Georg Dokoupil, Voor Amerika doen Donald Baechler, Robert Longo en Leon Golub
mee. Rusland doet Andrei Roiter. Alle landen ter wereld zijn vertegenwoordigd.
Ik heb daar ook ooit aan mee gedaan voor Nederland. Ik heb die hele serie nu om
niet ter beschikking om permanent in het museum te laten zien.


HVC: Ik wil daar nu niet te veel over uitweiden,
maar je hebt veertien jaar gezwegen, omdat je het een beetje beu was dat het
niet meer over de kunst ging. Het feit dat je er nu weer zin in hebt, is deels
door je museum?


RS: Ik heb veertien jaar niet gepraat met de pers.
Ik zit gewoon in een ander stadium nu. Ik heb veertien jaar nooit sociale media
willen doen: ik heb niet aan Twitter, Facebook en LinkedIn gedaan. Sinds juni
doe ik dat wel omdat ik met het museum in een situatie kwam: de gemeente
besloot het pand te willen afbreken, terwijl wij erin zaten met lopende
contacten. Dat vond ik dermate oneerlijk en dat vond ik dermate unfair dat ik
dacht: dan ga ik nu dus naar buiten komen en vertellen hoe het zit en mijn naam
gebruiken om dat gebouw voor het museum te
behouden. En dat ben ik dus gaan doen en daar zie je nu de resultaten van.
HVC: En bevalt je dat? Dat de media nu weer
aandacht aan je geven? En hopelijk omwille van wat je maakt en niet om wie je
bent. Of is het nog dubbel?
Je hebt nu toch de indruk hoop ik dat ik hier nu
toch voor ‘de kunst’ met jou zit te babbelen? 


RS: Ik was natuurlijk een soort Bekende Nederlander
vroeger. Alleen al het feit dat je ervoor kiest om veertien jaar niet met de
pers te praten, is heel ongewoon. Dat doet eigenlijk niemand, maar dat is omdat
de mensen niet zien dat ‘what goes up, must come down’. Als je niet begrijpt
dat het met elkaar te maken heeft… Dat je eerst ‘problemchild’ bent, dan ‘star’
en dan word je ‘milk cow’. Als je nu een jong kind vraagt van veertien, vijftien:
“Wat wil je worden?”, dan zeggen ze: “Ik wil beroemd worden.” Waarom wil je
beroemd worden? Omdat je dan de effecten hebt van beroemd zijn. Dan heb je
geld, heb je een goed huis, word je door iedereen geëerd en je bent seksueel
interessant. Nou dat zijn dan de doelen die iemand heeft. Maar het doel is dus
het belangrijkste geworden terwijl dat niet zo is.


Waarmee je beroemd wordt en wat de weg daarnaartoe
is en hoe je er komt, is natuurlijk wat echt belangrijk is. Tristan Tzara, de
dadaïstische dichter, die zei: “Het einde van de weg is de bloem die met je
meeloopt”. Als je dat niet ziet… ja, dan houdt het natuurlijk op. Ik noem dat
het trauma van de moderne jeugd, die alleen maar denkt dat je bestaat omdat je
afgebeeld wordt op de televisie. Bepaalde sterren op de televisie ken je beter
dan je eigen familie, weetjewel. De macht die die media hebben! Heel veel
mensen zijn nu op de TV, niet omdat ze iets gedaan hebben of omdat ze goed
viool kunnen spelen of omdat ze mooi kunnen zingen of een boek kunnen
schrijven, maar alleen maar omdat ze op de TV zijn. 
HVC: Omdat ze mooi zijn?

RS: Je vindt ze mooi omdat je ze op de TV ziet. Het
is niet eens dat ze mooi zijn, want jij en ik kunnen ook mooi zijn op de TV als
we maar genoeg op de TV zijn. Iedereen die op de TV is, wordt magisch mooi,
want het is net zoals een soort ring van Mordor uit ‘In de ban van de ring’. Je
krijgt dus een macht over anderen die groter is dan jouw enkele aanwezigheid
één-op-één. Dat is dus het grote probleem dat de media net zo functioneren als
een overheidsmacht. Als jij in het parlement zit of je bent politiecommissaris:
opeens heb je macht die veel groter is dan je werkelijke zijn. Als je bestaan
zo afhankelijk raakt in z’n zelfbeeld van het feit dat je bekeken wordt, dat je
dus eigenlijk niet meer denkt, dat je alleen maar bestaat omdat je bekeken wordt,
dan denk ik dat het tijd wordt de effecten daarvan op te heffen en te zorgen
dat je weer jezelf moet gaan bekijken en dat je dus met jezelf gaat leven
zonder de bevestiging die anderen geven.
HVC: Kunst is zogezegd een dialoog. Hoe is je kunst
in die dertien jaar dan beoordeeld? Gewoon face-to-face, één-op-één, door de
mensen die bij je over de vloer kwamen?


RS: En niet omdat jij een artikel schrijft dat ze
lezen in de krant en waardoor ze anders gaan kijken op het stuk.
Laten we nou even kijken naar Van Gogh. Effe
afgezien van de mythes en de verhalen en de zelfmoord, het belangrijkste is
natuurlijk: is het kunst geweest? Je zegt bij kunst is er die interactie met
anderen, maar zijn kunst heeft dus ook interactie gemaakt, maar op een heel
ander level. Niet via de galeries, niet via het kunstsysteem, niet via de
media, hij werd niet geëerd in zijn eigen tijd, of alleen door andere
kunstenaars, maar het is wel werk geweest dat gefunctioneerd heeft. Hij heeft
er wel een rekening mee kunnen betalen, een hoer mee kunnen betalen, ermee
geruild, het weggegeven, het heeft betekenis gekregen en dat is natuurlijk even
goed.
Vroeger dacht ik dat als ik het niet gezien had op
de TV dat het geen kunstwerk was, maar dat is natuurlijk totaal onzin. Iets is
een kunstwerk zelfs al zit het in die bureaulade en komt het er daarna na een eeuw
weer uit. Alleen, hoe kan je die interactie voor jezelf verhevigen? En dan is
media een soort schijnverheviging volgens mij. Je krijgt de suggestie dat er
interactie is, terwijl het juist interactie afsluit omdat mensen vooroordelen
krijgen in plaats van nog te kunnen kijken met echte waarneming.
HVC: Voel je je dan door de zogezegde
meerwaardezoeker meer geapprecieerd de laatste dertien jaar? Voelde je nu meer
dat het om je kunst gaat en niet meer om je persoonlijkheid?


RS: Mja, weet ik niet of je dat zo moet zien. Ik
denk niet dat je dat meten moet of zo. Het gaat erom dat je je kunst niet meer
op een andere manier wil laten vertegenwoordigen en dat het voldoende is het te
maken. Het is bijna een soort onderzoek wat er gebeurt als je het niet meer
doet. Ik keek ook geen kunstbladen meer in. Dit soort interviews had ik ook
niet gedaan; het was niet alleen maar geen televisie meer, ik deed überhaupt
geen interviews, ik deed geen foto’s meer, ik liet me niet meer filmen en ik
heb dat gewoon veertien jaar lang volgehouden.
HVC: Ben je dan blij dat er nu opnieuw ‘extra
interesse’ is? Nu je bijvoorbeeld een show hebt in België, gaan Belgische
mensen jouw werk beter leren kennen.


RS: Ik deed in de afgelopen jaren ook al
tentoonstellingen in België, dus dat is het niet. Ik denk dat het voor het
circuit niet zo heel erg uitmaakt. Mensen kijken heel vaak met hun oren: ze
kijken niet naar de dingen zelf, maar ze kijken om wat er over gezegd wordt en
dat beïnvloedt ze, dat maakt hun koopgedrag, hoe lullig het ook is.
HVC: Max Ernst en Francis Picabia vond je leuk,
niet alleen door wat ze maakten, maar ook door hun (levens)filosofie.


RS: Ja, Picabia is natuurlijk een heel goed schrijver,
een van de betere schrijvers van de Dada-periode vind ik. Ik bewonder zijn
schrijven en dat van Kurt Schwitters heel erg. Ik vind Kurt Schwitters
misschien ook wel een betere schrijver dan een collagist of  Merzkunstenaar.
Ik hou heel erg van zijn teksten en ik hou heel erg van Picabia zijn teksten.
Ik hou ook heel erg van Duchamp zijn teksten. Het mooie van die tijd vind ik
het dubbeltalent van veel van deze kunstenaars. Dat heeft me in de loop van de
jaren enorm geïnspireerd.
HVC: ‘Geluk’: is dat voor jou opstaan en naar je
atelier trekken? Is dat een bijna primitieve behoefte?


RS: Bij mij is het niet zo. Er zijn heel veel
vormen van werkzaamheden die door elkaar heen lopen. Ik heb natuurlijk een
gezin, een gezinsleven, ik heb vriendschappen, ik heb dingen die met m’n werk
te maken hebben, maar die niet echt werk zijn, zoals het spreken met jou nu
hier, maar ook het regelen van foto’s, enz… Het maken van tentoonstellingen
vind ik ook niet echt werken. Er is een verschil tussen het maken van tentoonstellingen
en het maken van kunst, ook al verhevigt het elkaar wel, maar het is niet
hetzelfde. Ik ben heel erg blij als ik de rust heb om te kunnen werken.
Ik ben gewoon permanent
in mijn atelier, ik wóón in m’n atelier, ik kan niet echt zonder dat. Bij mij
moet je je sowieso voorstellen dat ik altijd op zoek ben naar een situatie waar
er geen sprake is van een atelier en een woning. Ik woon altijd in m’n atelier
en ik werk in m’n woning. Bij mij is er bijvoorbeeld geen sprake van vrije
tijd. Ik heb nooit vrije tijd, bij mij is het eigenlijk 24 uur per dag 7 dagen
per week. Ik vind het ook heel moeilijk om te zeggen ‘hier begint mijn
kunstenaarschap en daar begint mijn familieleven’. Het is geen beroep in die
zin; het is meer een soort vorm van zijn?
HVC: Ik vind kunstenaar als beroep vies. Je bent
dat, omdat je denkt niets anders te kunnen. Toch?


RS: Dat vind ik zo merkwaardig. Ik heb het vroeger
wel moeilijk gehad met mensen die zeiden dat ze kunstenaar wilden worden.
Kunstenaar word je niet, je bént kunstenaar. Ik begrijp dat helemaal niet en
dat heb ik datzelfde ook met die opvatting van naar het atelier toegaan. Ik ben
gewoon altijd in m’n atelier. Alles wat ik doe heeft ermee te maken, indirect
of in welk opzicht dan ook. En nu heb ik ook nog mijn eigen museum erbij. Ik
woon, ik werk en heb m’n museum op één plek als een soort Salvador Dali. Den
Helder is Figueras. Dali kon ook gewoon wonen en werken in één plek; z’n familie
was daar en hij is daar gestorven. Zo’n soort plek is wat ik probeer te realiseren.
HVC: Een kunstcocon is een vies woord, maar je ziet
het al een soort zijnswijze van leven?


RS: Ja, een soort thuis waar alles past en waar ik
gewoon echt mezelf kan zijn en waar ik met de mensen waarvan ik hou samenleef,
mijn werk doe, publiek kan ontvangen… dat is wat ik zoek, dat is wat ik wil
maken.
HVC: Het is niet dat je per se boodschappen de
wereld wil insturen? Eigenlijk maak je vooral kunst voor jezelf? Omdat je zin
hebt om dat te doen? En bijna per toeval pikken anderen dat op … 


RS: Ja, eigenlijk wel. Omdat ik zin heb om het te
doen, of omdat ik het mooi vind, of belangrijk vind, graag wil bewaren, of
omdat ik erdoor moet lachen. Als je niet zelf van je eigen dingen houdt, hoe
kan een ander er dan van houden? Dat is onmogelijk volgens mij. Ik maak gewoon.
Ik heb al wel enige meesterwerken gemaakt volgens mij. Ik weet hoe moeilijk het
is überhaupt iets te maken…
HVC: Toen je in Tenerife woonde, maakte je dan
‘andere’ kunst dan in Nederland? Of liep dat gewoon door?


RS: Ik denk dat het niet zoveel uitmaakt. Mensen
vragen altijd: bent u andere kunst gaan maken doordat u geen benen meer heeft?
Dat soort vragen. Wel dat is niet zo. Ik heb natuurlijk tien jaar op Tenerife
gewoond; om dan te zeggen dat ik toen heel tropische kunst maakte, is niet echt
het geval. Aan de andere kant, het feit dat het er eeuwig lente is, het feit
dat je gewoon altijd buiten kan werken, maakt wel iets uit. Het feit dat je
dingen gewoon snel drogen, maakt iets uit, dus het is niet zo dat die omstandigheden
geen invloed hebben. Het is gewoon hoe dan ook zo dat als je geen rood hebt,
dan wordt het schilderij niet zo rood, snap je wat ik bedoel? En als je alleen
maar rood hebt, dan wordt het een rood schilderij. Met andere woorden:
natuurlijk maakt dat uit, maar in essentie niet. 
HVC: Nu kom je meer in de media, er zal een beetje
een hype zijn, maar die zal wel weer gaan liggen. En hop, je wordt 65, 70, 80.
Voel je dat je nog altijd dingen gaat maken al is het maar voor je eigen huis
‘te decoreren’ om het simplistisch te zeggen?


RS: Ik heb ook als ik aan het zwembad lag, heel
mooie zwembadtekeningen gemaakt. Bij mij is het altijd wel dat ik gewoon zin
heb om dingen te doen. Het is niet dat ik het doe voor het effect of voor het
geld… helemaal niet. Ik vind het gewoon een van de leukste dingen om te doen.
Ik heb nog wel een aantal dingen die ik wil doen!
Ik heb in Japan een van de grootste projecten ter wereld neergezet. Daar heb ik
vijf jaar aan gewerkt; er zitten ongeveer een tachtigtal manjaren in. Ik zou
heel graag een soortgelijk project in mijn eigen vaderland neerzetten. Toen
moest je helemaal naar Japan reizen. Die reis was bijna een deel van dat hele
project. Ik zou heel graag een counterpart maken in Nederland, waar je dus in
Nederland naar Nederland toe moet om dat te zien, dat lijkt me heel belangrijk.
Ik zou in die zin wel heel graag nog iets site specifics maken, maar niets
waarvoor ik verre reizen hoef te maken.
Toen mijn zoon leerplichtig was, kon ik de keuze maken
mijn zoon op Tenerife te laten blijven en hem naar een internationale school
sturen of hem toch een Nederlandse opvoeding geven, het soort scholing die ik
zelf gehad heb. Ik heb toen heel bewust gekozen om hem een Nederlandse
opvoeding te geven. Jarenlang heb ik een heel erg haat-liefdeverhouding met
Nederland gehad– ik heb ook lang in Brussel gewoond op Rue de la Source vlakbij
de Avenue Louise in Sint-Gillis heb ik bijna acht jaar gewoond. Ik had ook zo’n
hekel aan Nederland dat ik als ik er weer terugkwam, ik eerst even op de grond
spuugde, weetjewel. Zo’n rotverhouding.
Toen ik definitief terugkwam, heb ik heel duidelijk
besloten dat ik me niet meer liet wegjagen, onder geen enkele voorwaarde, noch
onder invloed van welk geweld, van welke dictatuur, welke terreur ook. Dat ik
hoe dan ook m’n mannetje zou blijven staan. Ik ben natuurlijk wel opgeblazen…
Het is mijn vaderland, ik woon daar en ik wil blijven. Diegenen die het leven
daar verpestten die gaan er eerder uit dan dat ik er wegga. Dat is de koers die
ik nu heb en dat is natuurlijk een ramkoers op een bepaalde manier, maar als je
dat combineert met wilskracht, onverzettelijkheid en als je weet wanneer je
moet buigen… Als de wind te sterk is, moet het riet naar beneden, want anders
gaat het om. Ik wil gewoon mijn dingen realiseren in het land waar ik geboren.
Ik wil nog wel reizen, maar ik wil het centrum van m’n activiteiten in m’n
eigen vaderland hebben. 
HVC: Je wilt Nederland spirit bijbrengen?

RS: Nederland verdient dat. We zijn jammer genoeg
op dit moment bijna overgenomen door een soort kwaadaardige cult, een soort
sekte van duivelsvereerders en die rulen de regering, de gerechtelijke
macht. Dat is ook zo in België, dat is ook zo in Engeland, dat is ook zo in
Amerika en ik denk dat wij ons Europeaan-zijn kunnen tonen door op dit moment
voor de nationale identiteit te gaan. Je moet je realiseren dat per ingang van
midden november Nederland en België zo opgehouden hebben te bestaan. We hebben
al onze grondrechten weggegeven aan Europa en Europa is gewoon een fascistische
dictatuur. Dat is waarmee we te maken hebben: een ongekozen op Nazi-ideeën gebouwde
fascistische dictatuur. Ik wil m’n kracht en mijn leven geven om datgene wat ik
het licht vind uit te dragen.
HVC: En dat is ook een taak van de kunstenaar?

RS: Dat vind ik een taak van de kunst en dat is wat
ik bij Sluijters voel, dat is wat ik bij Schoonhoven voel, dat is ook de
vrijheid die ik in de vroege Karel Appel voel, dat is ook de wilskracht die ik
voelde in Willink, het betere  internationalisme van Paul Citroen, en dat
zit in Saenredams kerkje, Vermeers behandeling van de huid, dat zit in
Rembrandt z’n licht, dat zit in alles wat ik goed vind aan mijn land en dat zit
ook in de schilderkunst waar ik van hou. Dus dat wil ik doorzetten, die
traditie wil ik belichamen.
HVC: Dat zijn mooie woorden om mee af te sluiten.

RS: Dat klinkt wel een beetje ambitieus, dat ben ik
met je eens, maar dat vind ik niet erg. (lacht)




Hilde Van Canneyt, copyright 2014
Foto’s: Pascal Hermans
Rob Scholte stelt tentoon: 
Eastman Gallery
Zuivelmarkt 50, 3500 Hasselt
t.e.m. 25 januari ’15
011/740668
 open van do tot zo.

‘De Zee’, salut d’honneur aan Jan Hoet
 t.e.m. april ’15
Tarieven:
€15   Weekend & vakantie
€9     Midweek (ma-do)
€9     Oostendenaars en tweede verblijvers (weekends,
vakantie en midweek)
€5     Scholen
€9     55+ (weekends, vakantie en midweek)
€5     Tot en met 26 jaar (weekends, vakantie en
midweek) 
Gratis  Tot en met 12 jaar gratis
Al deze tarieven zijn excl. handelingskost van €
1,00.
Ticketverkoop:
  • Mu.ZEE
  • Toerisme Oostende (Monacoplein 2)
  • Thermae Palace
  • CC De Grote Post
  • Online
Toegangstickets aan reductietarief
of gratis tickets (ICOM-kaart, pers-kaart, B-dagtrip, De Standaard-bon…)
kunnen enkel aangekocht worden in Mu.ZEE. Gelieve u dan ook eerst aan te melden
in Mu.ZEE.
Trade:
€9    Professionele reissector Weekend & vakantie
€5    Professionele reissector midweek
Speciale tickets
B-dagtrip NMBS : te koop in elk
NMBS-station (klik hier naar site NMBS)
Tramticket : te koop in alle De Lijn-winkels (klik
hier naar site De Lijn
)
Tijdens het weekend zijn wij
enkel telefonisch te bereiken via Toerisme Oostende, 059 70 11 99.
 Rob Scholte Museum
 Middenweg 172-174
1782 BL Den Helder
31 / 6  – 30427250
 t.o. NS-Station Den Helder Centraal
Vr – Zo: 12:00 – 17:00
Entrée 2,5 euro

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *