Categorieën
Interview

Interview met Karel Dierickx

Helaas voor de tweede week op rij – na Luc De Vos – weder een Gentse beer te eren… 

Karel Dierickx (1940 – 2014), Gent, 16 september 2010.

Karel Dierickx ontvangt me in zijn prachtig huis met aanpalend een zonnige en bloemige tuin, waar we van wal steken. 

Hallo Karel, hoe zou je zelf tot hiertoe je schilderscarrière beschrijven?

Karel Dierickx: Als één grote wanhoop. (lacht) Mijn vriend Philippe Vandenberg
– die jammer genoeg van ons is heen gegaan – zei: “Het kunstenaarschap
is een martelaarschap”, maar zo ver durf ik het natuurlijk niet te
drijven. Ik behoor tot een generatie die allang bezig is met kunst,
tenslotte ben ik al zeventig jaar. Ik heb regentaat plastische kunsten
gevolgd en Academie voor beeldende kunst in Gent. Ik kom uit een
artistiek milieu en ben voornamelijk door mijn moeder gesensibiliseerd
geworden voor beeldende kunst. We hadden thuis een kleine verzameling (Permeke, Gust De Smet,…). Vijfentwintig jaar ben ik docent geweest in de schildersafdeling aan de Academie te Gent. Ondertussen
was ik uiteraard bezig met mijn eigen zoektocht in de schilderkunst.
Die zoektocht is niet eenvoudig, want iedere schilder wordt toch wel
geconfronteerd met een enorme voorgeschiedenis. Ik ken geen enkele
interessante actuele schilder die niet in een bepaalde continuïteit
werkt. Schilderkunst is een oude discipline waarin bijvoorbeeld reeds
oneindig veel stillevens als thema gemaakt zijn. De vraag is alleen: hoe
schilder ik mijn stilleven? Ik geloof niet dat er versleten onderwerpen
bestaan. Niemand beoordeelt Giorgio Morandi als een
ouderwetse schilder omdat hij stillevens heeft geschilderd. De
vraagstelling is: hoe zal ik mijn wereld schilderkundig gaan vertolken?
Dat is naar mijn gevoel iets dat moet groeien.
Ik was deze week op atelierbezoek bij de schilder Jan Van Imschoot
en die zei me dat elke kunstenaar eigenlijk eerst vijfentwintig jaar
zou moeten schilderen alvorens echt iets te vertellen. Dat zowel
schilders als schilderijen eerst moeten rijpen.


K.D: Er zijn natuurlijk genieën, zoals Rik Wouters
– die gestorven is aan zijn drieëndertig jaar – en toch meesterwerken
geschilderd heeft. Maar bij hem zie je dan weer de invloed van
Paul Cézanne.
Bij alle schilders van het Vlaams expressionisme zie je dat zij op een
impressionistische manier begonnen zijn. Er is sowieso een aansluiting
in de kunst. Ik herinner mij de eerste installaties van Joseph Beuys:
dat was een openbaring voor mij. Maar nu zie ik ook in vele
installaties dat repetitieve. Men komt in hetzelfde stramien van de
schilder. Kunstenaars die met concept bezig zijn, zoeken vaak naar
nieuwe vondsten, willen origineel zijn. Maar origineel zijn betekent
niet noodzakelijker wijze dat het als kunstwerk van betekenis is.
Schilderkunst is en proces van lange adem. Het is een complexe
zoektocht. Daarin heeft Van Imschoot gelijk. Natuurlijk zijn de tijden
veranderd. We beleven een consumptiemaatschappij en de kunst, langs een
sterk internationaal galeriewezen om, heeft zich daar ook in gesetteld.
Zo had ik het nooit bekeken.

K.D: Kunstenaars als Jan Van Imschoot, Yves Beaumont, Wim Delvoye,…
zijn vroegere studenten van mij. Ik heb altijd geprobeerd hen zoveel
mogelijk bagage mee te geven. Voor mij was de discussie met jonge mensen
interessant, doordat je altijd verplicht bent je zelf te herbronnen. Ik
was verplicht mezelf scherp te houden, en uiteindelijk brachten de
studenten mij ook veel bij. Al hebben sommigen zich later wel afgezet
tegen de ‘vaderfiguur’. (lacht) En maar goed ook.
Je
bent trouw gebleven aan de klassieke thema’s: landschap, stilleven en
model. Omdat je deze thema’s belangrijk genoeg vindt om je eigen wereld
weer te geven?


K.D:
 Ik heb verschillende periodes gekend. Mijn werk is de laatste jaren
duidelijk figuratiever geworden. Daarvoor werd het gegeven meer
geabstraheerd. (‘Omsloten situatie’ en ‘Marrakech-night’, red) Eigenlijk
ben ik vanaf de jaren ’90 niet traditioneler gaan schilderen, maar
duidelijker in een traditie, waarbij het tekenen een belangrijk platform
werd. De thema’s die je opnoemt, vormen de ruggengraat van mijn werk.
Je
schilderijen zijn heel pasteus, soms net niet dichtgeschilderd, je
voelt er echt je zoeken en wroeten in. Ik denk niet dat je die in één
dag schildert.


K.D: Dat hangt ervan af. Soms heb ik vlug resultaat, waarmee ik min of meer tevreden ben, soms herbegin ik meerdere keren.

Ik ben een emotioneel geladen mens en misschien speelt dat een rol. Ik
baseer mijn schilderij niet op een fotodocument, waardoor de compositie
sterk kan evolueren tijdens het schilderen zelf. De werken ontstaan
grotendeels uit mijn verbeelding. Dat is mijn persoonlijk avontuur
binnen de discipline. Ik kan enorm genieten en gesensibiliseerd worden
van werk en verhalen uit vroegere tijden. Ik denk aan Francis Bacon die reproducties uit kunstboeken scheurde en ze aan de muren van zijn atelier hing.
In
mijn persoonlijke beleving van de schilderkunst heeft de opkomst van de
conceptuele kunst zeker een rol gespeeld. Bij ons werd in belangrijke
kunstmiddens schilderkunst toch als ouderwets en passé bekeken. Een
denkfout natuurlijk, maar je werkte als schilder toch in een vijandig en
onverdraagzaam klimaat. Voor mezelf als schilder bleek dit me
eigenaardig genoeg te stimuleren.



Jij
bent zelf in ’99 pas voor de eerste keer met beeldhouwwerk naar buiten
gekomen. Voelde je dat al langer in de vingers? Je sculpturen liggen ook
in het verlengde van je schilderijen, je voelt echt dat zoekende in de
materie.
Het moet na je zestigste toch wel een drempel geweest zijn om daar mee naar buiten te komen.

K.D: Beeldhouwkunst is een groot woord. Die kleine sculpturen heb ik tussendoor gemaakt. Toen ik enkele jaren geleden bij Lelong
in Zürich tekeningen tentoonstelde, waren er verschillende verzamelaars
die mij suggereerden ook sculpturen te maken. Sindsdien vind ik het een
fijne nevenactiviteit die mijn teken- en schilderkunst aanvult.
Kost naar je atelier gaan of in je atelier werken je moeite? Want je moet je letterlijk ‘gaan opsluiten’.

K.D:
Nee, integendeel. Als ik tot rust wil komen, dan brengt het atelier mij
die noodzakelijke rust. Je atelier is je cocon. Ik kan me voorstellen
dat een schrijver een zelfde ervaring heeft in zijn studiekamer.
In de inleiding van je laatste boek dat in ‘O8 bij Ludion
is verschenen, las ik dat je nog niet zo lang geleden het atelier waar
je dwangmatig aan verbonden was, hebt durven renoveren. Dit omdat je het
gevoel had dat je in die donkere ruimtes alleen nog maar donkere werken
maakte.


K.D:
Mijn atelier was een stal geworden, de verf stapelde zich op en
verfrissen was noodzakelijk. Iedere kunstenaar moet dat natuurlijk voor
zichzelf uitmaken. Ik herinner mij dat ik in het atelier van Philippe
Vandenberg kwam en er wel tientallen schilderijen rondom hem aanwezig
waren terwijl hij een nieuw werk aan het maken was. Dat zou me echt niet
afgaan.


Maakte je na ‘de grote schoonmaak’ andere werken?

K.D:
Het was vooral psychologisch goed voor mij. Door het feit dat ik terug
in een rustige, cleane omgeving kwam, kon ik me op een andere manier
meer concentreren op mijn werk.
Soms willen groepen mijn atelier bezoeken, maar ik heb zoiets van: “Er valt daar niks te bezoeken.”
In een krantenartikel uit ’96 zei je dat het atelier van een schilder = zijn schilderijen.

K.D: Lieven Nollet
heeft daarover een mooi boek gemaakt: ‘Atelier d’artistes’. Het zijn
foto’s van werkruimtes en tegelijkertijd een afspiegeling van de
kunstenaar die er in nadenkt en bezig is.


In
dat artikel van veertien jaar geleden zei je ook: “Vroeger schilderde
ik acht uur en dacht ik twee uur na, nu denk ik acht uur na en schilder
ik twee uur.” Klopt dat nu nog?


K.D:
Als je zoals mij al zo lang schildert, kom je vlugger tot een
resultaat. Dat is trouwens in alle jobs zo. Je leert bepaalde
vaardigheden en uiteindelijk groeit het besef dat het niet altijd zo
lang moet duren eer een werk goed is. Terwijl ik dat vroeger wel dacht.
Ik denk dat ik mettertijd trefzekerder ben gaan schilderen. Naar
fotodocumenten schilderen doe ik zelden, laat staan schilderen van
projecties. Je krijgt dan een soort valse virtuositeit die voor de
toeschouwer als zeer knap overkomt. Het schilderij wordt een prentje,
esthetisch en maniëristisch. 
Er bestaat daar een prachtig boek over: ‘The painter and the photograph’. Dan zie je dat er al ten tijde van Delacroix naar fotodocumenten geschilderd werd. Gaugin heeft zijn beroemde werken naar postkaarten gemaakt. Om dan nog niet te spreken van David Hockney.
Het is geen eigentijds verschijnsel. Het is wel zo dat , zoals ik reeds
zei, de manier waarop heden ten dage naar fotografie geschilderd wordt,
toch wel anders is geworden. Er wordt veel dichter naar de foto
gewerkt, terwijl er vroeger een grotere schilderkundige interpretatie
van de foto was. Soms zie je gewoon het verschil niet meer tussen de
foto en het schilderij, maar beter een goede foto dan een slecht
schilderij…
Terwijl het ook niet hyperrealistisch bedoeld is…

K.D:
Het hyperrealisme is gedemodeerd. Een kunstenaar moet zijn eigen
‘werkelijkheid’ creëren en niet gaan na-apen. In schilderkunst heb je
het compositorische probleem. Deze leg ik voornamelijk al schilderend
vast. Het tweede facet is natuurlijk de picturaliteit, die één van de
wetmatigheden van de discipline is. Voor mij moet een schilderij niet
perfect zijn, een mens is ook niet perfect, niks is perfect, er moet nog
iets wringen. Idem in de literatuur, als iets te perfect geschreven is,
wordt het saai.
Er moet een hoek af zijn…

K.D.:
Dàt is het! Moeilijk uit te leggen hoor. Goeie kunst draagt een
mysterie in zich. Je moet niet alles willen verklaren en
demythologiseren.


Ik
las in dat oud artikel ook je woorden: “Zonder gevoel heb je geen
kunst, ik huiver van een overdaad aan intellectualistische benadering.”


K.D:
Ieder interessant werk heeft natuurlijk zijn eigen intellectualistische
benadering. Maar als je de kunstgeschiedenis bekijkt, zie je in alle
schilderijen van grote betekenis een mooie sensibiliteit.
Het kunstenaarspubliek is natuurlijk heel divers en ieder heeft zijn eigen ‘smaak’.

K.D:
Je mag niet naar je cliënt toe schilderen, anders ben je natuurlijk
verloren. Er zijn inderdaad heel veel ‘publieken’ in de kunst. Voor een
jonge kunstenaar is het niet makkelijk ‘zijn’ toeschouwer te vinden. Het
laatste facet van de creatie is de ontmoeting tussen het kunstwerk en
de toeschouwer. Hij heeft het over de soort fluide die ontstaat
tijdens de ontmoeting. Het kunstwerk kan de toeschouwer verontrusten,
ergeren of wakker schudden, maar ontroeren is essentieel, denk ik. In
muziek is ontroeren dan wel weer een gebruikelijke term, maar in de
beeldende kunst mag men dat woord bijna niet uitspreken. (lacht) Alles
moet tegenwoordig ‘interessant’ zijn.
Hoe weet je wanneer een werk voltooid is? Wie geeft je daarover de beste feedback?

K.D:
Je voelt intuïtief aan of een werk bijna klaar is. Maar op een zeker
ogenblik moet je ook zeggen: nu is mijn werk voltooid. Want soms kom je
in een ‘overdoeïng’. Met de jaren wordt je natuurlijk kritischer
op je werk, niet alleen voor anderen, maar ook voor jezelf. Eenmaal mijn
werken naar mijn galerie – de Hachmeister Galerie in Münster – in
Duitsland vertrokken zijn, komen ze niet meer terug. Ik ben de laatste
jaren in een situatie beland waarin ik vind dat een werk op een zeker
ogenblik moet weggaan.
Als je werken te lang rond je ‘hangen’ word je er zenuwachtig van?

K.D:
Voilà. Het voordeel van een buitenlandse galerie te hebben. Ik weet ook
dat mijn werken in mijn galerij in goede handen zijn. Hachmeister geeft
me de feedback die ik nodig heb. Door zijn inzet participeer ik aan
belangrijke kunstbeurzen en ben ik met mijn werk vertegenwoordigd in
talrijke Buitenlandse collecties. Mijn laatste tentoonstelling was
georganiseerd door Jan Hoet in de Pfefferlee Galerie in München.
Geen behoefte aan een Belgische galerij?

K.D:
Zo groot is mijn productie ook weer niet. Ik ben tevreden met mijn
Duitse galerij en zou niet weten met welke Belgische galerij mijn
galerijhouder zou kunnen samenwerken. Hij monopoliseert natuurlijk mijn
werk, want een galerij is geen liefdadigheidsinstelling. Een absolute
topgalerij zou me trouwens alleen maar stress bezorgen. Als ik zie hoe
sommige kunstenaars met hun pr bezig zijn…, ik zou dat psychologisch niet kunnen. Of ik daardoor minder bekend in België ben? De tijd is de scheidsrechter.
Vind je dat je genoeg naar waarde wordt geschat?

K.D:
Ik vind van wel. Ik ben met mijn werk aanwezig in sterke Europese
verzamelingen. Ik word nog veel gevraagd om deel te nemen aan
tentoonstellingen in binnen- en buitenland.
Je verlangt er niet naar in de voetsporen van een ‘Borre- of Tuymans’ te komen?

K.D:
Dat is een andere generatie hé… dat zijn goede schilders die door een
goede galerij worden gesteund. Je mag niet vergeten dat schilderkunst
zich voortdurend ontwikkelt. Toen ik 30 jaar was, was er van marketing,
netwerken of internet nog geen sprake. In de kunst beleven we nu heel
andere tijden. Ik doe voor mezelf wat nodig is, ik overdrijf niet in het
cultiveren van het kunstenaarschap en ik ga het zeker niet gaan
sacraliseren. Als ze mij nu een retrospectieve zouden aanbieden, zou ik
gewoon weigeren, want ik zou gewoon ziek worden van heel het circus dat
erbij komt kijken.


Was het samenstellen van je laatste boek een soort samenvatting?

K.D:
Ik heb gekozen uit werken die ik de laatste jaren gemaakt heb. Ik had
geen behoefte heel mijn oeuvre te etaleren in dat boek.
Je hebt in 2005 ook nog een tof boek uitgegeven met Jan Vanriet waarin je met hem communiceert met woord en beeld.

K.D: We hebben in 1984 samen meegedaan aan de Biënnale van Venetië en zijn zo vrienden geworden. Die samenwerking was een fijne amuse-gueule, het heeft de betekenis die het heeft.
Op het eerste zicht zie ik echter geen gelijkenissen in jullie werk.

K.D:
Mijn benadering in de discipline schilderkunst is anders dan die van
Jan Vanriet, maar dat maakt het des te interessanter. Al vleien we
elkaar teveel (knipoogt), we zijn goede vrienden.
De eenzaamheid van het atelier….

K.D:
…heb ik voor het eerst gekend toen ik geen les meer gaf in de Academie.
Maar we moeten daar geen valse mythologie aan kleven: iedere kunstenaar
die geëngageerd bezig is, maakt zijn werk in solitude. Fotograaf Didier
Verriest heeft trouwens een mooie foto getrokken van mij in mijn
atelier. 




Zag je kunst maken als een vluchtroute?

K.D:
Nee, tekenen en schilderen was iets van volle waarde. Eerst zag ik het
lesgeven als een bijkomend iets, maar langs de andere kant vinden
studenten het belangrijk dat ze een docent hebben die zelf met kunst
bezig is. De beste stuurlui staan aan boord. Ik zat zelf soms in mijn
atelier te prutsen, dus was het niet aan mij om in de les altijd de
goeroe te gaan uithangen. Ik probeerde de begeleiding van mijn studenten
op te lossen met zachte melancholie. Streng maar rechtvaardig.
(knipoogt)
Heb
je op schilderkundig vlak alles kunnen verwezenlijken wat in je droom-
en ambitieboekje stond? Of kan het zijn dat je je beste werk nu nog moet
maken?


K.D:
Dat is een moeilijke vraag. Wie kan alles verwezenlijken waarvan hij
droomt? Niemand hoogstwaarschijnlijk. Maar als je het geluk hebt wat
langer te leven, kom je al ver. Wie geïnspireerd en nieuwsgierig in het
leven staat, blijft telkens opnieuw vechten om die dromen waar te maken.
Wat is het mooiste compliment dat ze over je werk kunnen geven?

K.D: Dat mijn werk iets losmaakt, authentiek is en een tijdloos aspect in zich draagt.
Je
kan alleen maar doen wat je denkt te moeten doen. Ik doe een poging in
mijn eigen taal dingen te concretiseren met verf op doek.
Ben je het eens met de uitspraak van de Franse fotograaf Christian Boltanski die zegt: “Un artist n’a plus de vie, il est que le mirroir des autres.’

K.D:
Het is een mooie filosofische gedachte. Uiteindelijk gaat ze opnieuw
over de interactie tussen de kunstenaar en zijn toeschouwer. Net zoals
de lezer het boek binnenkomt en de luisteraar door de muziek meegezogen
wordt.
Hoe wil je graag een vervolg aan je nog steeds boeiende leven als kunstenaar breien?

Ik kende Hugo Claus
en hij zei me eens: “Karel, het mooiste moment is als ik in de vroege
morgen een gedicht maak, waar ik heel blij mee ben, en dan verder een
hele dag in mijn ligzetel van dat gedicht mag genieten.” Awel, ik voel
dat ik ook zelf in die situatie kom… ik heb vanmorgen twee uur goed
geschilderd en ben nu content dat ik hier buiten met jou samen kan
zitten babbelen.
Graag gedaan!
Hilde Van Canneyt, Copyright 2010. Met dank aan croxhapox.
 
Karel Dierickx stelt tentoon van 4/09 tot 23/10/2010 in de Hachmeister Galerie, Klosterstrasse 12, 48143 Münster (D)
Karel Dierickx heeft een boek uit:  Karel Dierickx, uitgegeven bij Ludion aan de prijs van 50 euro.





           

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *