Categorieën
Interview Uncategorised

Interview met Ronald Noorman


Interview met Ronald Noorman (1951), Amsterdam, mei 2013



Hilde Van Canneyt: Hallo Ronald. Ik ga meteen met de deur in huis vallen. In 2011 had je
in de projectzaal in De Pont te Tilburg de tentoonstelling ‘Solace’, met werken
op papier. “Solace” betekent “troost”. Vanwaar die titel? Heb je die zelf
gekozen?

Ronald Noorman: Ja, ik heb de titel zelf gekozen. Ik vond het een mooi woord, een
poëtisch woord ook. Het was echter niet mijn initiële bedoeling om een
religieuze invalshoek te suggereren. Je kan het echter wel als een soort oproep
zien om met je zenuwgestel te kijken. Daarnaast hoop ik ook dat het iets teweeg
brengt bij de mensen  en dan brengt het misschien
wel troost. Maar dat was niet mijn insteek. Ik wou geen christelijke of Bijbelse
voorstelling maken. 

HVC: Op internet las ik ook
iets over ‘geestenvegers’ die een rol speelden in die tentoonstelling?

RN: Wel, je ziet dat we primitieve kunst verzamelen. Zowat alle
primitieve kunst werd bedacht of gemaakt om dingen te bezweren. Zo is dat ook in
Suriname – niet dat ik er ooit geweest ben, maar mijn vrouw Rijkje wel. Als je
daar in een dorpje aankomt, ga je door een poortje van bladeren heen, zodat je
alle boze machten of kwade invloeden die je bij je hebt, kwijtspeelt. Op die
manier zou je ‘proper’ het dorp in kunnen. De tekening ‘Geestenveger’ is heel
cruciaal voor mij.
Ik weet niet of je de projectzaal van de Pont kent? Die ene tekening
wou ik op de ‘kopse’ kant van het kleine zaaltje hangen, zodat je ‘proper’ de
grote zaal in kon.


HVC: Het staat hier bij je
thuis vol met etnische kunst. Dat sijpelt ook wel door in je tekeningen. Je
huis is een beetje een Wunderkammer.
Ik las ook dat je geen felle kleuren wil in je collectie en ik zie nu ook dat
dit klopt. Nochtans zijn er in je tekeningen soms wel degelijk felle kleuren
aanwezig. In de leporello die bij je expo in De Pont hoorde, staan teksten van
Henri Michaux en Willem Hussem, een Nederlandse schilder en dichter. Er staat
een soort gedicht afgedrukt:

‘Zoals ik schrijf om te
vinden, schilder ik
om te vinden, om te
hervinden, om mijn eigen
bezit ten geschenke te
krijgen, mijn bezit
dat ik bezat zonder het te
weten’

Waarom heb je voor dit
gedicht gekozen?

RN: Nou, omdat het wel een beetje de lading dekt. Het is zoals ik zelf
ook werk. Dat is bij Hussem net hetzelfde: als je kijkt, dan zie je het nog
niet, maar als je het ziet, dan grijpt het je aan.

HVC: Op je achttiende heb je
voor schilderkunst gekozen en heb je ook grafiek en assemblage ontdekt. Dat was
allemaal alvorens je begon te tekenen. Tussen 1974 en 1978 heb je op de
Rietveld academie gezeten. Het jaar daarna werden voor het eerst je tekeningen
getoond. Ergens las ik dat je pas na je afstuderen, via het ontdekken van het
werk van Marlène Dumas en René Daniels, door had dat er ook vrije manieren van
schilderen waren – iets wat je niet besefte toen je nog op school zat. Hoe heb
je zelf die overgang ervaren van de academie naar het tekenen? “Van het hebben
van ‘leermeesters’ naar het worden van je eigen leermeester?” Je staat daar dan
plots in je ukki: afgestudeerd, maar in een leeg en stil atelier…

RN:… met de vragen: “Wat gaan we doen?” en “Hoe gaan we het doen?”, en
“Zullen we het wel doen?” Nou, ik kon wel gemakkelijk overstappen. Ik had op de
academie heel veel grafiek gemaakt en ik was nog tot assistent op de grafische
werkplaats gebombardeerd (onbezoldigd weliswaar). Ik wist dus alles van lithograferen
en van etsen drukken. Toen ben ik doorgerold naar het Amsterdams Grafisch
Atelier. Dat bestaat trouwens nog steeds. Het is een werkplaats waar je tegen
een dagvergoeding alle apparatuur kan gebruiken, mits je enige kunde hebt om de
apparatuur te gebruiken. Daar rolde ik in door en voor ik het wist, zat ik daar
ook in de raad van bestuur.

HVC: Je voelde toen al meteen
dat je bij de juiste mensen zat en dan heb je plots een eerste expo…

RN: Achteraf gezien heb ik gedacht dat het misschien toch niet de
juiste mensen waren. Want ik bleef toch wel heel erg op mijn eigen eilandje zitten. Ik had toch meer de ambitie om ook wat om me
heen te kijken.

HVC: Dat is dan stap voor
stap ook gelukt. Voelde je al van bij het begin dat het je zou lukken met het
tekenen, omdat je al onmiddellijk feedback kreeg?

RN: Nou, ja, Ik had wel feedback, door die grafiek. Wat tekenen
betreft, lag dat anders.
Ik zetelde eerst in een galerie in Utrecht, Flatland, die trouwens nog steeds
bestaat, maar die ontwikkelde zich naar een smaak die niet meer de mijne was.
Toen ben ik daar weggegaan en had ik plots niets meer. Ik liep toen een vriend
tegen het lijf die me vertelde dat hij een atelier in Amsterdam met 4 bij 4
meter aan de straatzijde had gehuurd. Hij was nog op zoek naar een invulling
voor deze ruimte.  De galerie heette Zonder
Titel. Ik heb voor de ruimte een selectie van 20 werken op papier gemaakt. Ik heb
er uiteindelijk vijf opgehangen, omdat dat het mooiste was wat ik kon bedenken.
Dat was heel succesvol en daar heb ik ook bijna alles verkocht. Dat galerietje
is dan ook wat bekender geworden omdat ook bijvoorbeeld Sol LeWitt daar een
installatie maakte.

HVC: Heb je altijd geleefd
van je kunst of had je daarnaast nog een job als leraar of iets dergelijk?

RN:
Nee, nooit gehad.

HVC: Je probeerde meteen van
je kunst te leven?

RN: Ja, maar dat had niet zonder mijn vrouw gekund. Dat is bijna niet
te doen.


HVC: Je hebt ook sinds 1996
op regelmatige basis je werk getoond bij galerie Nouvelles Images. In 2008 heb
je een boek gemaakt met 20 jaar werk.

RN: Ja, maar daarvoor zat ik wel bij galerie Espace in Amsterdam. Dat
was dan weer dankzij die kleine tentoonstelling in galerie Zonder Titel. Daar
kwam ook Reinier Lucassen. Die zag mijn werk, kocht mijn werk en heeft me dan
geïntroduceerd bij galerie Espace. Daar ben ik een aantal jaar gebleven. Dat
was toen al een beetje een galerie op zijn retour, maar wel nog altijd een
vooraanstaande galerie in Nederland, zeker binnen de Cobra-kunst – niet dat ik
aansluit bij de Cobra-groep.  Daarna is
galerie Nouvelles Images gekomen.

HVC: Hoe voelde dat voor jou
om in 20 jaar van je werk te graven, om te kijken naar je eigen evolutie? Wat
vond je voor jezelf de grootste vooruitgang? Ergens zeg je wel “Ik schiet geen
bal op, omdat ik nog steeds hetzelfde doe als 20 jaar geleden”, maar dat
bedoel je dan wel positief. Wat deed het bekijken en selecteren van je eigen
oeuvre met je? Kon je je bij het bekijken van bepaalde tekeningen nog
herinneren uit welke periode van je leven ze kwamen, of weet je nog hoe je je
voelde toen je ze maakte?

RN: De geboorte van mijn dochter was wel heel belangrijk. Uit die
periode kwamen wel heel gevoelige tekeningen tevoorschijn. Toen werd ik wel
heel sensibel. Ik dacht ook: er moet nu even gas gegeven worden, want er is nu
een verantwoordelijkheid bijgekomen. Als ik in het boek kijk, heb ik nog steeds
geen spijt van de tekeningen. Daar kijk ik niet op terug met een gevoel van
“daar ben ik geen bal mee opgeschoten”.

HVC: In de documentaire voor
de Canvasconnectie zie ik je veel tekeningen maken, veel tekeningen waar je
tegelijk aan werkt. Vliegen er veel tekeningen in de vuilbak? Hoeveel percent
van de gemaakte tekeningen toon je aan het publiek? De helft?

RN: Er gaan er wel veel naar de vuilbak, maar niet zo snel meer als
vroeger. Soms zie je tekeningen waarvan je denkt “wat een rare tekening”, “waar
komt die vandaan?”. Vroeger zou ik die al sneller hebben weggegooid, maar dat
doe ik nu niet meer, omdat het ook wel de introductie kan zijn van een nieuw
iets. Dus die koester ik wel meer dan vroeger.

HVC: Misschien ook omdat er
wel een reden kan zijn waarom je die tekeningen zo gemaakt hebt…

RN: Er zijn ook tekeningen die er initieel wel goed uitzien, maar die je
na verloop van tijd niet meer aanspreken. Dan ga je er toch nog aan zitten
prutsen, maar vaak zijn het deze tekeningen die in de vuilbak belanden.

HVC: Zeker bij jouw werk, dat
heel direct is, moet het er onmiddellijk op zijn. Dat is misschien ook een voordeel,
dat je niet als een schilder weken of maanden aan een doek bezig bent om het
dan op een moment van onoplettendheid te verpesten. Papier is natuurlijk veel
sneller: als het niet goed is, kan je er veel gemakkelijker afstand van doen,
lijkt me.

RN: Voor mij is schilderkunst dan toch een beetje gemakkelijk. Dat wil
niet zeggen dat ik schilderkunst van anderen als gemakkelijk zie, maar ik kan
dat niet. Ik kan niet van een schetsje een schilderij maken.  

HVC: Dat herken ik bij veel
schilders. Bij sommige schilders vraag ik me wel eens af: waarom maak je daar
nu een schilderij van? Want ik vind de schets mooier of spannender dan het
schilderij.

Tijs Goldschmidt vertelt over
‘tourniquets’, draaihekjes, uit de metro. Je baseert je soms daarop en het komt
vaak terug in je werk.

RN: Als een soort metafoor. Het heeft ook te maken met vluchtelingen,
mensen die het land in willen. Ik doe zoiets wel nooit rechtstreeks. Dat speelt
vooral in mijn hoofd. Ik weet wel wat er in de wereld speelt, maar ik ga het niet
rechtstreeks vertalen. 


HVC: Hij schrijft ook dat je
je vaak terugtrekt in een landbouwerhuisje. Bewust even weg zijn uit Amsterdam?

RN: Vroeger hebben we heel lang een huisje gehuurd in Sint-Margriete,
in het Meetjesland in België.

HVC: Om op afstand te werken?

RN: Nee, gewoon om uit de stad te zijn. Maar ik heb er heel veel
gewerkt en heel veel etsen gemaakt. Rechtstreeks zitten krassen met de droge
naald, in het landschap. Die zijn trouwens net allemaal aangekocht door het
Rijksmuseum.

HVC: Had die verandering van
omgeving een merkbare invloed op je werk?

RN: Nou, uiteindelijk denk ik van niet. In die zin ben ik ook niet echt
iets opgeschoten, maar de essentie is wel sterker geworden. Er zit nog steeds
heel veel landschappelijks in mijn tekeningen. De omzomingen van perceeltjes en
van het land, dat boeit me nog steeds. De variatie in de opbouw van het
landschap fascineert me ook nog steeds.

HVC: Hoe weet je of een
tekening af is? Je werkt vaak tegelijkertijd aan verschillende werken. Beslis
je dat de dag of avond zelf, of is het de volgende ochtend als je met frisse
ogen kijkt, dat je beslist? Ik ken bijvoorbeeld schilders die ’s avonds
besluiten dat hun werk af is en het dan wegzetten of omdraaien, om te
verhinderen dat ze het de volgende dag zouden verprutsen. Is dat bij jou ook
zo?

RN: Je kan het verknallen maar daar heb ik niet zo’n last van.

HVC: Wanneer beslis je dan dat
het werk af is? Is dat nadat je hard hebt gewerkt of is dat nadat je eerst iets
anders, bijvoorbeeld boodschappen, gedaan hebt?

RN: Nou, er gaan wel een paar dagen over heen. Het werk blijft steeds
in mijn gezichtsveld. Ik laat ook alles op de grond liggen. Ik werk graag op de
grond. De tekeningen blijven steeds liggen. Ze gaan steeds mee en op een
gegeven moment denk je: “Die is  klaar en
die mag in de prullenmand.” Het is een constant selectiesysteem.

HVC: Ik ken ook kunstenaars
die pas gemaakt werk in hun living
hangen en het dan iedere dag zien, om zo beter te kunnen beslissen of het wel
dan niet af is.

RN: Neen, zo werk ik niet.

HVC: Carel van Tuyll van
Serooskerken zegt dat er vanouds twee soorten tekenaars zijn: zij die de
tekening gebruiken om hun ideeën voor een schilderij of een ander kunstwerk
vorm te geven en zij – minder talrijk in aantal – voor wie het tekenen een
autonome bezigheid is. Jij behoort duidelijk tot de tweede soort, die het
tekenen gebruikt om primair vorm te geven aan je verbeelding. Je wordt
aangetrokken door het directe van het medium. Bij het tekenen is de afstand
tussen de gedachte, de handbeweging en het teken dat op het papier verschijnt
minimaal, zowel in tijd als ruimte. Het is ook minder doordacht. Je verwijst
soms naar Armando, Beuys of Polke omdat zij ook eigen talen ontwikkeld hebben
om met de buitenwereld te communiceren.

RN: Het is voor mij geen conceptuele bezigheid. Ik kan niet de ene dag
dit maken en de andere dag een variatie of een verschuiving. Dat lukt me niet.

HVC: Carel zegt ook dat
tekenen eigenlijk spreken en schrijven tegelijkertijd is.

RN: Carel was trouwens hoofd van het tekeningenkabinet van het Louvre.
Hij is er net mee gestopt. Vroeger was hij ook conservator van het Teylers
museum in Haarlem, één van de mooiste kleine musea in Europa, met een prachtige
collectie tekeningen, van Michelangelo tot Rembrandt, van Claude Lorrain tot
Noorman (lacht).


HVC: In teksten over je werk
las ik ook over een vreemd, mij onbekend woord: “landjepik”?

RN: Ken je dat niet, dat spelletje? Speelde je dat niet op het strand,
vroeger? Daarbij teken je een vierkant in het zand dat je daarna in twee
verdeelt. Dan gooi je met een mes in het land van de ander en dan trek je daar
een streep en zeg je “Dat is nu mijn land!”. Als je je mes echter gooit en het
valt om, geldt jouw worp niet en dan kan de ander je hele land inpikken.

HVC: Neen, ik ken dat echt niet?
Ergens – in een tekst van Loekie Hoos –  zeg
je dat vrouwen gewoonlijk meer voeling hebben met je werk dan mannen. Waarom
denk je dit?

RN: Mannen vinden het misschien te eenvoudig. Of te veel geld voor iets
te eenvoudig. (lacht) Het is me heel vaak overkomen dat ik een stel zie en ze
het allebei wel mooi vinden, maar de vrouw het mooier vindt. Dan zegt de man
plots: “Ja, en… we gaan nu door, he.” Ik heb ook wel een paar mannen die veel
werk van me verzamelen, maar doorgaans zijn de vrouwen enthousiaster.

HVC: Terwijl er niks
vrouwelijks in je werk zit, denk ik.
Een criticus beschreef je
atelier als een woeste vlakverdeling. Elders zeg je zelf dat je hand en je
hoofd elkaar soms tegenwerken: dat je hoofd denkt dat je een streep naar links
moet trekken, terwijl je hand toch iets anders doet, en bijvoorbeeld een
cirkelbeweging aan het maken is. Terwijl je kunst geen emo-kunst is. Het is
‘intelligente’ kunst, zonder doordacht te zijn.

RN: Het is willen schrijven met het typische van de oog-hand
coördinatie.

HVC: Maar als je bijvoorbeeld
kwaadheid voelt, ga je dan ook zichtbaar agressiever tekenen?

RN: Toch wel. Ik heb ook regelmatig ontstekingen in mijn elleboog.

HVC: Je emoties zijn toch
ergens zichtbaar in je werk. Je hebt kunstenaars die beweren dat hun emoties
niet doorschemeren in hun werk.

RN: Daar geloof ik geen bal van.

HVC: Over je werkwijze las ik
ergens dat je een calvinistische werkwijze hanteert, dat het niet gemakkelijk
mag gaan. Als je een werkje hebt waarbij het resultaat te gemakkelijk tot stand
kwam, ontstaat er quasi automatisch achterdocht.
Poëzie wordt ook vaak vermeld
als het over je werk gaat. Hoe zie jij de verhouding tussen je werk en poëzie?

RN: Nou, ik heb boeken gemaakt met Ergo Pers uit Gent: handgemaakte
boeken met gedichten en grafiek. Die werkte met een aantal kunstenaars: Armando
bijvoorbeeld, maar die maakt natuurlijk ook zijn eigen gedichten, met zijn
eigen grafiek erbij. Ik heb samen met Rein Ergo de combinatie gebracht, eerst
met gedichten van Hans Faverey, die al overleden is, later een combinatie met
gedichten van ter Balkt en laatst met gedichten van de Poolse dichteres Wislawa
Szymborska, die in 1996 de Nobelprijs voor literatuur gekregen heeft. Ze heeft
met mij als laatste gewerkt, want ze is anderhalf jaar geleden  overleden, toen we op het punt stonden naar
Polen te vertrekken om haar het boek te laten signeren. Dat was wel heel
jammer. Maar dan is het niet zo dat ik een plaatje bij een praatje maak. Snap
je? Geen illustratie, maar wel een soort reflectie op haar soort poëzie, niet
rechtstreeks op de woorden uit de gedichten, maar een onafhankelijk werk, een
soort getekende poëzie, maar geen illustratie bij een concreet gedicht.

HVC: Woorden als poëzie en
schoonheid zijn vrij beladen in het discours over hedendaagse kunst, of zijn
soms zelfs taboe. Dingen mogen niet te mooi zijn. Schoonheid is bijna beledigend.
Heb jij daar geen last van?

RN: Is er geen verschil te maken tussen schoonheid en esthetiek?
Sommige kunst die vandaag gemaakt wordt, vind ik wel heel erg mooi. Misschien
is het een assemblage, een beeld van samengestelde dingen, waarvan je denkt:
hoe is het in godsnaam mogelijk dat het zo op elkaar inwerkt, dat het zoiets
moois oplevert, terwijl het bij aanvang misschien verworpen zou worden, dat het
niet bij elkaar hoort?

HVC: Is het ook het mooiste
compliment dat iemand kan geven over je werk? Welke feedback op je werk maakt
je gelukkig?

RN: Nou, ik weet niet of ik er nu gelukkig van word, maar er zijn wel
een paar keer reacties geweest van mannen die me zeiden dat ze naar huis
geweest waren en het daar ook geprobeerd hebben wat ik doe. Ze bleven toen met
het gevoel achter van “Waarom kan ik dat niet?”. Sommigen hebben dat ook zo
gepubliceerd.

HVC: Je stelt ergens dat je
soms iets moois moet vernietigen om het spannend te houden. Bij de opbouw van
je tentoonstelling in De Pont zei de directeur, Hendrik Driessen, dat je
gemakkelijk te overtuigen bent (hij bedoelde dat als compliment) om je werk zo
of zo op te hangen. Klopt dat, dat het niet uitmaakt of er nu twintig of dertig
centimeter ruimte tussen je werken is, of dat je vertrouwen hebt in het oordeel
van een museumdirecteur?

RN: Nee, maar ik heb het zelf uitgetekend waar alles moest hangen. Hij
heeft twee ingrepen gedaan. Ik had alles uitgetekend. De tentoonstelling begon
in september, denk ik, en ik heb het in maart al een keer uitgelegd en met hem overlopen.
Bij het ophangen merkte ik dat het op een wand niet goed werkte, toen heeft hij
er twee boven elkaar gehangen en toen klopte het wel.

HVC: Waarom kies je voor dit
soort lichtbruine kaders voor je werk? Zou je werk niet beter uitkomen zonder
dat bleke hout? Heb je al andere kaders geprobeerd?

RN: Jawel, ik heb een heel goede, maar ook heel dure lijstenmaker. Ik
vind de lijsten zoals ik ze nu heb, met esdoornhout of Amerikaanse eik, het
beste werken.


HVC: Ik heb nog een paar
afsluitende vraagjes.
Denk je dat kunstenaar zijn
een voorbestemming is?

RN: Nou, ik heb wel altijd heel graag getekend, maar kunstenaar zijn
zat niet meteen in mijn hoofd. Illustrator misschien wel. Ik wilde na mijn
middelbare school naar de kunstacademie, maar dat wilde mijn vader niet. Hij wilde
dat ik een opleiding voor middenstander ging volgen. Zij moeten leren om hun
eigen etalages te maken. Mijn vader vond dat dit ook wel artistiek was. Hijzelf
legde tuinen aan. Zo heeft hij de tuin van de Gerrit Rietveld Academie aangelegd. Die
heeft toen wellicht gezien wat voor een bende het daar was en dus zag hij dat
voor mij niet zitten. Na 4 maanden op die middenstandsschool was ik weg, toen
moest ik van mijn vader maar een baantje gaan zoeken. Dat heb ik gedaan. Ik ben
toen leerling-ontwerper geworden op een tapijtfabriek. Zo heb ik tapijten leren
ontwerpen en maakte daar ook werktekeningen. Toen kwam ik Rijkje tegen, die uit
een familie kwam waar iedereen studeerde. Zij wist mij warm te maken voor de
kunstacademie. Zij heeft me dus een zetje gegeven.

HVC: Mooimooi…
Een dag niet getekend, is een
dag niet …

RN: geleefd (lacht). Een dag niet gelachen, is een dag niet geleefd.
Ja, ik teken iedere dag, als het even kan. Dat is het calvinisme in mij.

HVC: Charlie Chaplin noemt een
kunstwerk een liefdesbrief voor de wereld. 
Ben je daarmee akkoord?

RN: (lacht) Ik heb nooit een liefdesbrief geschreven. Tja. Ik zou het
eerder als een ode aan het gevoel zien. Dat je een ervaring hebt als je het
ziet. Maar of dat liefde moet zijn, dat weet ik niet.

HVC: Eigenlijk wil je dat je
werk iets losmaakt. Je kunst lijkt toegankelijk, ook voor kinderen of voor de
mens in de straat. Moet je werk bij iedereen iets losmaken, of toch enkel bij
de ‘kenners’?

RN: Dat doet me pijn, als ik iemand op een tentoonstelling zo maar
langs mijn werk zie passeren zonder te kijken. Dan denk ik: “Sta toch even stil,
kijk nu toch even, je doet jezelf tekort.”

HVC: Moet de man in de straat
het ook goed vinden? Of toch vooral de museumdirecteur, of mensen die iets van
kunst kennen?

RN: Toch liever de kenners

HVC: Tot slot. Wat heb ik nog
niet belicht in je werk? Welke vragen ben ik vergeten stellen?

RN: Het formaat?

HVC: Waarschijnlijk heb je
vroeger ook op heel groot formaat gewerkt. Heb je gemerkt dat het kleinere
formaat je beter ligt?

RN: Ik krijg nog vaak te horen van mensen: “Waarom werk je altijd op
van die kleine formaten?” “Waarom pak je niet uit?” Ik ben daar niet in
geïnteresseerd. Ik hou niet van uitpakken. Na de tentoonstelling bij Kristof De
Clercq heb ik een week later hier in Amsterdam ook een tentoonstelling, waar ik
alleen maar hele kleine tekeningen toon. 
Ik wil laten zien dat je ook op heel klein formaat alle traditionele
elementen kan laten uitkomen: beweging, mystiek, magie, noodzaak, voor en
achter, licht en donker, ruimtelijkheid… Dat kan allemaal.

HVC: Michael Borremans
vertelde me dat hij, ondanks alle succes, zich in zijn atelier toch vaak
opnieuw onzeker voelt, het gevoel heeft dat hij nog niks kan. Is dat bij jou
ook zo of ben je dat ontgroeid?

RN: Als je een penseel koopt, dan moet je hem inrijden, hij moet naar
je hand gaan staan. Bij tekenen is dat net zo. Je moet inrijden, je moet op
gang komen. Soms gaat dat goed en dan lijkt het bijna meditatief, alsof je
buiten jezelf bent getreden. Een soort flow waarin alles vanzelf gaat. Maar als
het niet gaat, dan …

HVC: Dan geef je het op?

RN: Dan ga ik een kop koffie maken of zo. 


HVC: Ben je een nine to fiver of kan het zijn dat je
vrouw je om 5 uur ’s morgens nog in je atelier treft?

RN: Nee, ik heb vroeger wel tot laat doorgewerkt, maar dan kon ik
daarna niet goed meer slapen, dus dat moet ik niet meer doen. Als ik opsta, doe
ik eerst iets aan – ik heb meestal niet te veel aan als ik slaap – en dan kan
het wel zijn dat ik om halfdrie ’s middags nog zo aan het werk ben en ik dan
plots bedenk dat ik me nog moet scheren en aankleden, een boterham moet eten en
zo.

HVC: Je hebt twee soorten
mensen. Mensen die alleen werken als ze daar zin in hebben en diegenen die elke
dag naar hun atelier gaan, ook al doen ze die dag niet veel.

RN: Ik wil elke dag wel even iets doen.

HVC: Uit schuldgevoel? Naar
je gezin toe?

RN: Als ik het goed beschouw, zou ik een hele tijd niet hoeven te
werken. Ik heb heel veel tekeningen liggen. Maar dat interesseert me eigenlijk
niet.

HVC: Je bent van 1951. Kan je
gelukkig terugkijken op je carrière?

RN: Ja, hoor. Ik ben nooit iemand geweest die steil opgang heeft
gemaakt, maar het groeit en bloeit. Aan mijn grote tekeningenboek heb ik een
jaar gewerkt. Ik wou een heel goed boek maken. Ik ben een jaar gestopt met
alcohol drinken.

HVC: Dat is je nalatenschap?

RN: Ja. Ik wou iedere dag alert zijn.

HVC: Drink je soms in je
atelier?

RN: Neen. Vroeger nam ik ’s middags wel eens een biertje, maar dat
loopt toch niet altijd lekker dan. Bij de tentoonstelling in De Pont dacht ik:
er moet toch nog iets moois bij, naast de tentoonstelling. Toen wou ik dus dat
leporello-boekje maken, wat iedereen me trouwens afgeraden heeft. Ze hebben nog
nooit zo veel boeken verkocht in De Pont. (lacht)

HVC: Verzorg je zelf je PR? Of
laat je dat aan iemand anders over?

RN: Ik werk natuurlijk met een aantal galerieën. In Nederland, in
Duitsland, in België. Maar ik ga niet zitten wachten tot er iets gebeurt. Ik
neem zelf ook initiatief.

HVC: Zit je in de art scene
van Amsterdam? Ga je veel naar openingen?

RN: Vroeger ging ik wel vaak naar galerieën, maar dat doe ik al jaren
niet meer. Ik vind het niet leuk. Het staat me wat tegen. Het is me te veel
inteelt. Daar kan ik niet goed tegen.

HVC: Ga je ook niet naar
Venetië bijvoorbeeld, om inspiratie op te doen?

RN: Nee, zo werkt het niet. Toch niet bij mij. Ik haal meer inspiratie
bij de primitieve kunst of uit de klassieke schilderkunst. Bijvoorbeeld uit het
werk van Hercules Seghers.
Ken je hem?

HVC: Neen.

RN: Dan zal ik even een boek pakken. Hercules Seghers was een Nederlandse graficus. Dit werk is 400 jaar oud.
Deze afbeeldingen zijn 1 op 1. Je kan ze gaan bekijken in het prentenkabinet.
Moet je eens kijken. Prachtig werk! Hij maakte etsen en die drukte hij dan weer
nat af op canvas. Hij experimenteerde heel veel. Als ik door dit boek blader, kan
ik er weer even tegen. Dat inspireert me. Het zijn wellicht allemaal “paysages
imaginaires”, want ik denk niet dat hij veel gereisd heeft. Dat is mijn held.

HVC: Bedankt voor het
gesprek, Ronald!

Hilde Van Canneyt, copyright 2013

www.ronaldnoorman.nl

Ronald Noorman stelt tentoon:


Ronald Noorman stelt tentoon in Kristof De Clercq gallery
Ronald Noorman, Brigitte Stahl
18 May – 30 June 2013
Tichelrei 82
9000 Ghent
Belgium
T  +32 9 223 54 34
M  +32 474 57 12 91
E  info@kristofdeclercq.com
W  www.kristofdeclercq.com
Opening Hours: Friday – Sunday 3-6 pm


Wetering galerie (Michiel Hennus)
25 mei – 29 juni 2013
Lijnbaangracht 288
1077 RM Amsterdam
020 623 61 89
www.weteringgalerie.nl







Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *