Categorieën
Interview Uncategorised

Interview met Koen Broucke

Interview met Koen Broucke (1965), Bouchout, januari 2013.






Hilde Van Canneyt: Even schetsen: je hebt geschiedenis
gestudeerd, daarna heb je deeltijds kunstonderwijs gevolgd en zo ben je uiteindelijk
in het HISK beland, wat toch niet iedereen gegeven is om daar binnen te geraken.
Het lukte je ook al snel om te leven van je kunst. Hoe legde je dat aan boord?


Koen Broucke: Ik denk
dat dat komt omdat ik een realist ben. Ik heb het nooit geschuwd om eens een
affiche te ontwerpen. Ik heb zelfs een tijdje als magazijnier gewerkt van een
uitgeverij van postkaarten en als ik dan toch tussen die postkaarten zat,
kwamen er bovendien ideeën om postkaarten te ontwerpen. Ik heb eveneens coördinatiewerk
gedaan voor een paar culturele tijdschriften en zelfs af en toe een artikel
geschreven. Zo nu en dan verkocht ik eens een werk. Als ik al die dingen optel,
kon ik er wel van leven, al leef ik niet op grote voet en had en heb nog altijd
geen auto. Ik was wel nog een van die pechvogels die naar het leger moesten, waardoor
ik twintig maanden burgerdienst heb moeten doen. In die tijd ben ik beginnen
tekenen in de academie, ik deed dat in avondschool. Ik vind dat dat een veel
intensere opleiding was dan het reguliere dagonderwijs. Ik weet nog dat wij
vier avonden in de week modeltekenen hadden, waardoor we veel meer naar model tekenden
dan mensen die in de dagschool les volgden.


Na die legerdienst heb
ik voor mezelf de beslissing genomen om fulltime kunstenaar te worden. Wanneer
ik al eens een jobje nam, was het altijd in functie van het kunstenaarschap. Ik
wilde bewust niet in het onderwijs stappen omdat ik zie hoe mensen daarin
doodbloeden. Al vind ik het wel fijn om af en toe als gastdocent in te
springen.
Ik ben naderhand vrij
snel met muzikanten gaan werken en tussen ’97 en ’99 werd ik opgenomen in Tim
Van Laere gallery in Antwerpen.

HVC: Niet lang daarna werd het kunstcircuit een ontgoocheling.


KB: Dat heeft mede te
maken met een heel persoonlijk verhaal: ik heb in die tijd een kind verloren
waardoor ik alle interesse in ‘de kunstwereld’ kwijt was. Voor mij was die kunstmarkt
van galeries en curatoren – waar ik toch vrij snel in was terecht gekomen – plots
heel oppervlakkig en dun. Ik kreeg niet alleen een afstandelijke blik op het
circuit, maar ook op mijn werk. Al ben ik al die tijd wel blijven werken in
mijn atelier. Daardoor is er een grote omslag in mijn werk gebeurd, in die zin
dat al het werk dat van daarvoor dateert – en bij Tim Van Laere is
tentoongesteld – nog heel sterk in mijn denkwerk als historicus zat. Ik heb
toen een reeks gemaakt met de titel ‘Menskunde’. 



Dat impliceerde dat ik op zoek
ging naar interviews en dan de hoofden van die geïnterviewden schilderde, maar wel
alle accessoires wegliet. Alsof ik een portret van jou zou maken waar je niks meer
van je kleding of je kapsel ziet en alleen maar de anatomisch verhoudingen van
de ogen, neus en mond ziet. Uit die interviews haalde ik er dan een
tussenzinnetje uit – eigenlijk woorden die niet tot hoofddoel in het interview
dienden – dat ik dan als onderschrift gebruikte. Voor mij was dat meer een
soort van sociologische studie van de mens. Er is van die reeks in 1999 nog een
expo geweest in het ICC in Antwerpen, één van de laatste tentoonstellingen daar.
Dat werk was meer beschrijvend en observerend. Greta Van Broeckhoven van het
Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen heeft daar een heel mooie
tekst over geschreven.




HVC: Patrick Auwelaert schreef daarover: “Zijn werk doet
vragen stellen bij dubieuze begrippen zoals fictie, realiteit en identiteit.
Blijven de teksten uit zijn beginperiode beperkt tot sloganachtige of aforische
opschriften die op het eerste gezicht geen uitstaans met de onderliggende
portretten lijken te hebben, daarna nemen ze steeds vaker de vorm aan van
kant-en-klare verhalen. De beelden bestaan ook niet langer uit strak
gekadreerde portretten, een soort van getekende of geschilderde pasfoto’s, maar
verbeelden op autonome wijze wat de tekst verhaalt.”
Je hebt in die tijd ook twee boekjes gemaakt: ‘Tussen het grootste
en het kleinste accordeon van de wereld’ en de ‘Gevonden geschiedenis’.
Nog later ben je dan overgegaan naar die fictieve personages,
maar eigenlijk is dat één groot zelfportret.


KB: Er is dan
inderdaad een kantelmoment gekomen: nadat ik honderden interviews had gelezen
en honderden portretten had gemaakt – en er dan even niet mee bezig te zijn
geweest – is dat dan geïnterioriseerd, waardoor alles naar buiten is gekomen.
Niet meer in de zin van observaties, maar wel in de zin van verhalen en fictie.
Dan ben ik bijgevolg bij dat systeem gekomen van fictieve kunstenaars en ben ik
met figuren beginnen werken die vanuit mezelf opborrelden. 










HVC: Die verhalen bedenken, was dat geen wegvluchten van je
verdriet? Want sowieso sterk van je dat je dan nog bleef doorwerken. In een
atelier word je meestal extra geconfronteerd met gevoelens.


KB: Dat weet ik zo
niet… Maar het belangrijkste waar ik afstand van heb genomen, is van een soort
afstandelijkheid. Ik denk dat het meer een vaststelling was van: “Het leven is
te kort om alleen maar te observeren”. Ik wilde echt op zoek gaan naar: “Wat
raakt me echt en wat is essentieel?”

HVC: Je bent uiteindelijk dan toch weer in die kunstwereld
gestapt…


KB: Uiteindelijk is
mijn eerste stap terug in de kunstwereld, ook weer niet een échte stap in de
kunstwereld geweest. Dat was namelijk mijn retrospectieve tentoonstelling in
het museum Dr. Guislain. Al had ik – ere wie ere toekomst – die werken eerst
laten zien in Lokaal 01 in Breda en heb ik die expo grondig herwerkt voor het
museum. Heel veel mensen hebben die tentoonstelling gezien en ik heb daar ook
heel veel persbelangstelling mee ervaren. 



Veel mensen dachten ook eerst: “Wat
is dat voor een warrig parcours van die gast?” Weinig mensen konden daar aan
uit. Maar dan is het echt tot hun doorgedrongen dat heel veel dingen die ik in
de loop der jaren deed, totaal niet toegankelijk waren. Mensen zagen
fragmenten, maar zagen niet hoe alles met elkaar te maken had. Nadien heb ik
dan misschien wat te veel het etiket gekregen van “dat is die kunstenaar die
bezig is met die fictieve kunstenaars”. Nochtans klopt dat niet: uiteindelijk
zijn die fictieve kunstenaars een kapstok waardoor ik mijn eigen heel intieme
verhaal een soort van structuur kan geven, waardoor het begrijpelijk wordt voor
een toeschouwer. Maar het is niet de essentie van mijn werk. 

HVC: Wat is dan wel de essentie?


KB: Dat heeft te maken
met het loskoppelen van de observatie: ik bekijk de wereld niet puur
afstandelijk om dan te zien wat ik kan aanwenden om ‘kunst te maken’ waarmee ik
dan succes kan boeken. Neen, ik wil een verbinding nagaan. Die verbinding ken
ik in de eerste plaats natuurlijk door mijn omgang met de mensen en mensen die
ik graag zie en waarmee ik een band heb opgebouwd, maar ook met kunst. Ik heb
sinds mijn kindertijd een heel sterke band gehad met kunst: we hadden
kunstboeken en reproducties en we gingen wel eens naar het museum. Maar de
energie en de gelukservaring – gek, want gelukservaring kan ook voortkomen uit
een tragisch werk: geluk en tragiek zitten daar heel dicht bij elkaar en ook
muziek of uitvoering van een muziekstuk kon mij zo aangrijpen en het is díe
energie die ik wil doorzetten. Ik voel mij eigenlijk een soort doorgeefluik.
Het heeft ook veel met traditie te maken, want ik geloof sterk in de waarde van
traditie en wil daar ook mee verderwerken. 



Ook technisch en inhoudelijk heb ik
heel veel naar de 17e en 19e eeuw gekeken, maar dan met
de middelen van vandaag en op de manier waarop wij vandaag in de wereld staan.
Zelf kan ik ook een enorme energetische ervaring hebben bij het zien van werk.
Je hebt natuurlijk werken die ‘het hebben’ en werken die ‘het niet hebben’. Ik
ga voor die werken met een ziel. In die zin denk ik dat het allerbelangrijkste
wat ik voor mezelf zie – en dat is dan een evolutie die ik zie in mijn werk – de
penseelstreek is. Als ik dan kijk naar mijn schilderijen van voor 2000, lijken
mijn penseelstreken toch eerder mechanisch. Vandaag werk ik nog naar die
limietervaring – je voelt dat je daar naartoe moet en naar die plek wordt
gedwongen, maar ik voel ook die bevrijdde penseelervaring waar die energie en
liefde inzit zonder afstandelijkheid.

HVC: Er lijkt een heel leven in je schilderijen te zitten, je
kan er echt in wegdromen…


KB: Die vrijheid is
heel belangrijk …

HVC: Je werkt liefst op een klein klein formaat en op dun Japans
papier, omdat je dan het gevoel hebt dat je je werken overal vlot kan meenemen
in een doosje. Je houdt niet van grofkorrelig doek, omdat je een soort aversie
hebt van materie. Nochtans, een schilder…


KB: Aversie is een
groot woord: waar ik een probleem mee heb is dat ik in die eerste jaren ateliers
tegenkwam die meer op een stockageruimte of stapelhuis leken, doordat al die
grote doeken daar opgestapeld stonden. Mijn droom is een totaal leeg atelier,
al lijkt het paradoxaal wat ik zeg, want je ziet in mijn atelier en in mijn
living alles volstaan en volhangen. Vorig jaar ben ik op residentie geweest in
een nieuwbouwatelier naast het geboortehuis van Vincent Van Gogh: dat was
zàlig! Natuurlijk ontstaat veel van mijn werk door onderzoek en het verzamelen
van materialen en gegevens – wat dan immaterieel is – die ik in mijn werk
verwerk.


Over het niet houden
van materie: ik wilde eigenlijk een licht oeuvre hebben. Ik vind het fijn die
werkjes op Japans papier mee in een schriftje naar een tentoonstelling te
kunnen nemen. Als ik mijn werken maroufleer, heb ik altijd een beetje pijn
omdat ze dan zwaarder worden. Als ik die werken op Japans papier nog lichter
wil maken, scan ik ze in en projecteer ik ze. Soms hou ik zelfs nog meer van de
projectie dan van het origineel werk.








HVC: Ik las dat je eerst tekent en schildert en dat je werken
pas functioneel worden naargelang het verhaal waarin ze zullen figureren. Met
je werk wil je ook de zintuigen van de kijker stimuleren.
Zijn de meeste werken die je maakt, gebruiksklaar voor een
expo?


KB: Er belandt niet
veel in de vuilbak, maar mijn werk is geen doel als dusdanig: ik zie alles als
een schakeling. Vandaar ook het idee van doorgeven, van iets wat altijd
doorloopt, ronddraait… Ik ben geen illustrator die verhalen verzint of verhalen
van iemand anders haalt en die illustreert. Door het tekenen zelf, komen
verhalen, concepten en mogelijkheden tot installaties, performances en
tentoonstellingen. Anderzijds komen er daardoor dan weer ideeën om te tekenen. 



Zo
ben ik altijd maar aan het ronddraaien. De enige echte bedoeling en essentie
van mij werk is dat ik een bouwsteen heb om verder te kunnen op werken. Het
interesseert mij niet om een werk te zien als “definitief schilderij” of
“koopwaar”. Het zijn allemaal steentjes in een gigantisch geheel. Een kleine
tekening of een stuk van een performance of een knutselwerk in mijn atelier zijn
voor mij allemaal even belangrijk. Het gekke is dat werken die er op het eerste
zicht misschien niet goed uitzien, net belangrijke bouwstenen zijn. 

HVC: Ben je een nine-to-fiver?


KB: Ik ben een vrij
regelmatig werker. Wat niet wil zeggen dat ik niet altijd aan het werk ben: ik
ben altijd bezig met mijn werk, zelfs als ik met mensen aan het eten ben. Tot
het neurotische af eigenlijk. Het is wel vaak zo dat de ochtend een soort
overgang is en ik pas tegen de late voormiddag in mijn atelier begin te
schilderen, wat ik dan doe tot het donker is. ’s Avonds ben ik dan altijd bezig
met mijn research. Al vind ik het ook belangrijk om het te laten samengaan met
mijn familiale leven: sowieso moet je ook leren het af en toe los te kunnen
laten. Door dan ergens naartoe te gaan met anderen, ontdek je dan ook weer
dingen die even belangrijk kunnen zijn als de dingen die van binnenuit komen. Soms
trek ik er ook bewust op uit met de fiets.


Iemand vroeg me
onlangs hoe het komt dat ik zo veel kan maken op dat niveau. Ik denk dat dat
vooral met groeien te maken heeft en met zelfvertrouwen van mijn hand. Vroeger
was ik soms gefrustreerd omdat ik nooit kon schilderen wat ik in mijn hoofd
had, er was altijd een soort van technisch probleem. Ik had nog niet de
techniek die ik zelf wilde. Nu voel ik pas dat ik een penseelstreek heb die
echt bevrijdt. 











HVC: Je hebt nu een eigen duo expo L’ amour sacré l, l’ amour
profane’, die zowel in de Light Cube Art Gallery in Ronse loopt als in Het
Zwart Huis in Knokke.
Vanwaar de titel?


KB: Je zou eigenlijk de
twee expo’s moeten zien om het volledige verhaal te vatten. De titel verwijst
naar het schilderij van Titiaan, waar je de twee geliefdes ziet zitten: een
prachtig geklede vrouw en een bijna naakte vrouw. Er is zelfs discussie over
wie nu de geestelijke en wie de profane vrouw zou zijn. De titel heeft ook te maken
met het feit dat het twee tentoonstellingen zijn en mijn beide liefdes in die
tentoonstellingen zitten. Het heeft ook te maken met de coloriet uit de 17e
eeuw van Titiaan waar ik enorm van hou en met het idee van voorplan en
achterplan. Die twee dames zitten op een bankje en erachter heb je een prachtig
landschap. De tentoonstelling is in die zin ook zo opgebouwd dat er in Het
Zwarte Huis vooral landschappen en zichten op steden vanuit een hoog standpunt
getoond worden, waardoor die expo dan ook de bijtitel ‘Nocturnes’ gekregen
heeft. Die steden heb ik vanuit een donkere achtergrond geschilderd. 



In The
Light Cube Gallery komen de figuren meer op de voorgrond. Die figuren –
pianisten en dansers – zijn dan ook mijn vocabulaire: waar ze in mijn vroegere
werken altijd in het centrum van het beeld stonden en waar weinig achtergrond
was, zijn ze nu naar de voorgrond verplaatst. Ik ben vertrokken van een aantal
werkjes die vrij toevallig zijn ontstaan vanuit een appartement in Antwerpen
Zuid en van foto’s die al vrij lang op mijn harde schijf stonden en vanwaar ik
ben beginnen werken. Van daaruit is het idee ontstaan van mensen die in een
hotelkamer in het buitenland vertoeven foto’s te laten doorsturen naar mij als
een soort van virtuele reis.










HVC: Heb je bewust naar die twee expo’s toe gewerkt?


KB: Dat doe ik wel.
Het is altijd zo dat er een basisidee is dat aansluit bij concepten waar je al
mee bezig bent. Dan laat ik dat wat sudderen en op een gegeven moment moet je
dan een beslissing nemen. Je kan vertrekken van een titel of een thema en daar
dan naartoe werken. Sowieso moet je zorgen dat er in functioneel werk nog
altijd heel veel ruimte is voor experiment en omgekeerd.
Soms is voor mij het
kunstenaarschap een vorm van helderziendheid. Wat ik vaak heb is dat ik word
uitgenodigd op een plek om een tentoonstelling te maken en dat ik in een flits
vaak al het volledige werk zie. Het gekke is dat door te gaan schilderen of te
gaan tekenen of dat onderzoek te gaan doen, je tot dat beeld komt. Dat gaat ook
gepaard met een gelukservaring: opeens is dat gegeven er. 



Het enige probleem is
dat dat beeld niet altijd helder of scherp is en zoals ik zei is een werk maar
goed als het een bouwsteen is. Je maakt eigenlijk een onscherp beeld helder: dat
voel ik dan ook als ik er dichterbij kom of er net verder van weg ga… Hetzelfde
heb ik ook in een kleine beweging: als ik ’s morgens naar mijn atelier ga en ik
heb zogezegd een leeg blad – al werk ik vanuit een donkere achtergrond. Ik weet
dan vaak dat er al een innerlijke productie is geweest en dan moet ik daar vaak
naartoe schilderen: ik moet het helder en scherp maken, want dat geestelijke
beeld is onscherp. Maar dat is wel mijn leidraad. 

HVC: Het feit dat je niet veel werken in de prullenmand
kiepert, heeft er vooral mee te maken dat je er niet zomaar op los kladdert.
Het is een bijna constant denken/doen, denken/doen,…


KB: Dat is het
inderdaad. Ik ben dan ondertussen ook al twintig  jaar bezig en voor mij kom ik eindelijk tot
een soort houvast omdat ik het juiste ritme met mijn penseelstreken gevonden
heb – tussen dat denken en dat doen. In die penseelstreken zit evenveel emotie
als actie als denken. Ik zie heel veel schilders die vooraf gedacht hebben en als
ze aan het schilderen zijn hun werk gewoon als een kleurboek uitvoeren.
 

HVC: Lotte De Voeght schrijft: “Als scenograaf maakt hij complexe
ensembles waarin beelden, literaire elementen, performance, muziek en beweging
in versmelten. Zijn werk is doordrongen van een overdonderende esthetica. Zijn
zoektocht naar schoonheid is de stuwende kracht achter zijn artistieke
praktijk, waarin hij een soort eigen fantasie najaagt. Hij heeft een intuïtieve
en virtuoze manier van schilderen. 

Door de routineuze manier van schilderen, is
er ook ruimte om vrije associaties te maken en nieuwe gedachten te ontwikkelen.
Zo maakt hij eindeloze herhalingen en reeksen waarin hij onuitputtelijk
experimenteert met variaties op het detail. Hij beeldt het dagelijkse leven uit
en de strijd van de mens die worstelt met de binnenwereld en de buitenwereld.
Eros en Thanatos. Ook de natuur en de micro- en macrocosmos zijn elementen in
zijn werk.


KB: Tegenwoordig komen
er ook allerlei wapentuigen, militairen, soldaten, Mirages
en gevechtsvliegtuigen in mijn werk voor… Het fascineert me om dat als
beeldende elementen te gebruiken. Maar op de keper beschouwd, gaat het daar
niet over. Als ik een Mirage schilder, is dat geen Mirage. Het is eigenlijk een
‘Rene Magritte-verhaal’: ‘Ceci n’est pas une
pipe’. Als ik een pianist
schilder, gaat dat niet over die pianist, maar is dat iets wat ik aanwend om
die energie door te geven. Je kan het vergelijken met het beluisteren van een
muzikant en de energetische ervaring die je daarbij voelt.
Het is trouwens heerlijk
werken met muzikanten of dansers omdat je je eigen veilige zone verlaat en je
wordt geïnspireerd door de energie die die mensen meebrengen. 

HVC: Muzikanten en dansers hebben inderdaad een heel andere
energie dan beeldende kunstenaars, zijn bijna ‘een ander soort’ mensen…


KB: Ik hou er ook van
om met andere kunstenaars een soort oeuvre croisé te maken… Ik doe dat ook vaak
met kinderen. Je leert er veel uit. Maar helaas is er onder beeldende
kunstenaars heel veel rivaliteit en zijn beeldend kunstenaars heel individueel
gericht, waardoor er weinig ruimte voor is.




HVC: Je vindt het te beperkt om altijd alleen in je atelier
te werken?


KB: Ja, natuurlijk.
Terwijl ik me anderzijds heel goed voel in mijn atelier waar ik totale rust
vind en met niemand rekening moet houden.
Waarom ik nooit in
kunstonderwijs heb geloofd – en waarom ik er niet ben binnengestapt – is omdat
mensen denken dat ze het alleen nog maar kunnen aanleren en kunnen doorgeven.
In het onderwijs zit je nogal snel in de hiërarchische positie van docent en de
domme student. Wat ze natuurlijk wel kunnen doorgeven is de techniek, maar
techniek moet staan ‘in functie’ van. Ik vind dat je daar fundamenteel jezelf
moet in blijven. Mijn ervaring als gastdocent is wel dat ik evenveel heb geleerd
aan de studenten als dat zij mij hebben kunnen meegeven, want het gaat
inderdaad om die interactie.

HVC: Zie je je nog terug gewoon in de geschiedenisboeken
kruipen en je functie als historicus uitoefenen?


KB: Het probleem was
toen ik geschiedenis studeerde, dat ik een heel grote onvrede had omdat ik te
weinig met beelden kon bezig zijn. Nochtans was de kunst academie voor mij
totaal onmogelijk omdat ik vond dat ze gewoon aan het verven waren. Maar nu heb
ik wat mij betreft de perfecte middenweg gevonden: research en tegelijkertijd
met mijn handen werken. Ik zou ook nooit zoals bijvoorbeeld Jan Fabre met
assistenten kunnen werken die mijn werk uitvoeren. Ik wil dat elk werk dat van
mij is, mijn handmerk draagt.
Sowieso, als ik een
paar dagen niet kan tekenen, begint er van alles te wringen.
 

HVC: Je bent 48 jaar nu. Je verdient respect in de kunst en
ik denk dat je dat wel goed doet. Heb je er zelf altijd in geloofd?


KB: Toch wel. Ik heb
al altijd een fundamenteel geloof in mijn werk gehad. Zelfs in de meest zwarte
momenten wist ik dat het een bepaalde maatschappelijke relevantie had. De
ervaring die ik heb met kunst– en ik heb daar nu meer ervaring in dan twintig
jaar geleden – is dat ik altijd geweten heb dat ik in staat ben om die vreugde
door te geven, dat ik in staat om er mensen fundamenteler blijer mee kan maken.
Dit heeft niks te zien met ‘happyhappy’ en het heeft geen therapeutische connotatie:
het gaat veel dieper. 

Mijn werk gaat vaak over tragische dingen zoals Bagdad of
oorlog of spanningen. In die zin weet ik ook dat mensen die mijn werk graag
zien en nu kopen, weinig rekening houden met markteconomische systemen en
belegging. Ze willen gewoon een stukje essentiële energie mee naar huis nemen.
Ik hoor ook vaak van de mensen dat ze er heel gelukkig mee zijn.
HVC: Ik las dat je enerzijds graag de grenzen zou overgaan,
maar dat je anderzijds graag je kopers kent en graag weet wat er gebeurt met je
werken.


KB: Ik sluit wel niks
uit. Maar niemand moet hier afkomen dat hij een tentoonstelling in Singapore
voor mij heeft en dat al mijn werk daar zeker zal uitverkocht zijn. Dat
interesseert mij niet. Het gaat er niet alleen over om er ‘grip op te hebben’,
maar het gaat er wel om dat de mensen die het kopen er zorg voor dragen en er
ergens diezelfde liefde en toewijding aan geven als ikzelf. Toch geloof ik dat
mijn werk een internationale weg zal gaan, ik hoef dat zelfs niet te pushen. Al
moet je daar wel mee bezig zijn en een beetje sturen en niet passief toe te
zitten kijken natuurlijk. 



Heel veel kunstenaars zitten ook als ze een
groepsexpo hebben de cv’s van de andere kunstenaars te bestuderen, maar dat
interesseert mij niet. Ik ga nu een tentoonstelling hebben met Bram Kinsbergen,
een jonge kunstenaar. Ik doe dat ook vanuit het menselijke en niet vanuit het
idee dat dat op mijn cv iets zou opbrengen. Onze passie is trouwens samen
kringloopwinkels afschuimen.
 

HVC: Kan je je wentelen in de romantiek van het kunstenaarschap?


KB: Absoluut niet. In
dat opzicht heb ik ook absoluut niet het idee dat ik een kunstenaar ben. Ik heb
gewoon van mijn passie mijn beroep gemaakt en ik voer mijn beroep uit naar mijn
beste vermogen en kunnen. Alles wat er bij komt probeer ik zo goed mogelijk te
doen. Ik heb ook weinig last van ijdelheid: mijn naam op een affiche zien doet
me niet zoveel.
 

HVC: Waarin ligt dan het grootste geluk?


KB: Ik ben blij met de
erkenning omdat dat mogelijkheden geeft. Die ‘erkenning’ is ook weer één van de
bouwstenen om op verder te werken. Het gaat mij zelfs niet om de kijkcijfers.
Natuurlijk heb je ook hoe langer hoe meer centen nodig voor de dingen die je
doet. Dat is het verschil met vroeger: in functie van bepaalde opdrachten moeten
er grotere schilderijen gemaakt worden. Voor mijn expo in de Light Cube Art galerie
had ik een vleugelpiano nodig. Die heb ik dan bewerkt. Zoiets vraagt natuurlijk
een investering…







HVC: Maar uiteindelijk moet je alles uit ‘goesting’ doen…


KB: Inderdaad, maar in
die zin is er bij mij altijd een goed evenwicht geweest. Ik ben – met
terugwerkende kracht – nog altijd een beetje verbaasd dat ik met de juiste
energie werk en dat het dan nog ook nog eens goed blijkt te verkopen. Zo weet
ik ook dat er vroeg of laat een brede internationale interesse zal zijn. Dat is
mijn diepste overtuiging: als ik gewoon blijf doen wat ik graag doe, komt het
vanzelf wel bovendrijven. Maar als ik begin dingen te doen die tegennatuurlijk
zijn, dan vindt dat ook geen interesse of aantrek bij mensen … 

Als kunstenaar
heb je ook geen brede autosnelweg naar je doel. Het is dus heel belangrijk om eens
een afslag te nemen en een keer te gaan dolen. In die zin vind ik al dat dolen
even belangrijk als hetgeen ik op die autostrade heb gemaakt.
 

HVC: Hmm, ik ga eens aan je woorden denken als ik weer door
de straten aan het dolen ben…


KB: Eéndimensionale
kunstenaars zitten op de autostrade, maar natuurlijk moeten die ook af en toe
eens stoppen. Maar wat ze daar dan doen, dat wordt dan verdonkermaand, omdat
dat voor hen niet in het eigenlijke werk hoort. Voor mij niet: alles hoort
erbij. Ik heb daar dan het concept van die fictieve kunstenaars voor
uitgevonden – wat niet de essentie van mijn werk is, maar wel een manier om
alles te integreren. Al die prullen die ik in mijn atelier in elkaar steek –
het hele verhaal van mijn assistente Peggy Renault die met mijn resten verf
heel veel toevalswerkjes heeft gemaakt bijvoorbeeld, ze heeft ook een
facebookpagina, maar met die verfresten maakt “zij” nu kleine sculptuurtjes.
Dat is puur amusement. Veel mensen zouden dat tussen de coulissen maken en
weggooien, ik weet dat ik dat vroeg of laat zal gaan gebruiken.








HVC: Ik las nog dat je werk eigenlijk altijd maar dieper en
breder en weidser gaat. Je schilderijen zijn eigenlijk een restwaarde: het gaat
er veel meer om wat erachter zit.


KB: Inderdaad, zoals
ik al meermaals zei: al die bouwstenen vormen één groot geheel.

Hilde Van Canneyt, copyright 2013.

Koen Broucke stelt tentoon:

Light Cube Gallery in
Ronse, Sint-Martensstraat 12, 9600 Ronse (tot 17 febr 2013)
en
Zwart Huis in Knokke, Zeedijk 635, 8300 Knokke
(tot 10 maart 2013)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *