Categorieën
Interview

Interview met Philip Aguirre

Interview met Philip Aquirre (y Otegui) (°1961),
Antwerpen, einde 2017



‘Mijn praktijk is een constante wisselwerking tussen
de realiteit en mijn atelier.’

Sla er
zijn boeken op na, of snuister op het internet om zijn veelzijdige
sculpturenbeeldtaal te ontdekken. De tekstfragmenten komen uit het artikel ‘Het
Atelier’ dat ik onlangs voor het tijdschrift Beeldenmagazine maakte.


Dezer
dagen pronkt de kunstenaar in de Antwerpse stadsexpo Ecce Homo met nieuwe
monumentale sculpturen in de tuin van het Tropisch instituut. We zien er
klassiekere sculpturen als ‘Vrouw draagt man’ in ontmoeting met abstracte
‘totems’. De tegenstelling klassiek-abstract vindt de kunstenaar een boeiend
dialooggegeven. Alleen al voor deze sculpturen is de expo met de 62 andere
kunstenaars op 11 locaties in de binnenstad, het bezoeken waard. 
De
Antwerpse beeldhouwer wil zich niet in een ‘vormen- of materialenvakje’ laten
gieten. Aanvankelijk werkte hij in de 80-er jaren in een stijl der klassieken –
verschillende sculpturen zou je een paar eeuwen oud hebben gegeven – in
typische traditionele materie als gips, terracotta en brons. Veelal de mens
uitbeeldend, later het landschap van zijn herinnering. 
De
uitstapjes met zijn ouders naar het Middelheimbeeldenpark in Antwerpen is voor
de kunstenaar dan ook een biografisch beginpunt. De ‘modernen’ sloegen op hem
in – zie voor u: Rodin, Moore, Maillol en onze Belgische Wouters – en hebben
hem nooit meer losgelaten. Tot op vandaag is een opvallend gegeven in zijn
werk, zijn moderne en klassieke insteken in gesloten vormvolumes.
Het
klinkt contradictorisch, maar zijn klassieke beeldtaal is eigenlijk heel
gedurfd. Het is een aspect waar hij bewust graag mee speelt en uitdraagt. Het
hoeft voor de kunstenaar niet allemaal zo on-door-grondelijk te zijn.



Hilde Van Canneyt: Je (eerste) kunsthistorische
referenties kreeg je al als prille knul mee, daar je ouders je al van jongs af
meenamen naar musea. Pablo Picasso was een kunstenaar waar je al eens langer
bij bleef stilstaan en wordt door kunstcriticus Johan Pas je ‘biografisch
beginpunt’ genoemd.
Je schuwt verre van de figuratie. Je bent gekend om je
archetypes die zich veelal universeel laten uitbeelden. Werken en
experimenteren in verschillende stijlen en materialen zijn je doorheen jouw
carrière niet vreemd … 
Philip Aguirre: 
Ik ben met heel veel bezig. Ik maak tegenwoordig ook houtsneden. Voor
mij zijn dat ook sculpturen. Al kan je die achteraf nog (af)drukken natuurlijk.
Wat ik doe met die houtsnedes noem ik de atlas van mijn werk, want daarvoor
pluk ik uit mijn archief. Ik heb dit jaar zelfs mijn kleine schilderijen
tentoongesteld bij galerie Geukens en de Vil. Al ben ik in de eerste plaats een
beeldhouwer. Maar binnen dat beeldhouwen gaat dat van stilleven en landschap
naar de menselijke figuur naar meer objects trouvés naar abstracte vormen. Ik
verzamel ook van alles waarmee ik dan allerlei vormen maak. Ik probeer sowieso
de beeldhouwkunst in al zijn facetten te benaderen.

HVC: Je bent toch ontegensprekelijk altijd met één arm
verbonden met die klassieken en met de andere aan de modernen, lijkt het.
PA:
Maar mijn inslag naast de klassieken is eveneens conceptuele kunst, minimal,
als popart en dada. Al vind ik het dogmatische van een –isme- beweging,
dodelijk voor de kunst. Ik permiteer me om alles te gebruiken wat ik tegenkom.
Ik hou me niet bezig met een stijl die direct herkenbaar is als zijnde Philip
Aguirre. Maar ik geloof erin dat het product na verloop van tijd wel een
duidelijk geheel zal zijn. Ik maak voor mezelf geen vastomlijnd werk, dat zou
ik oersaai vinden.
H: Je vertrekt ook nooit van een wit blad. Je vertrekt
altijd van een element, een krantenartikel, een foto …
Werk je met schetsboeken? Teken je altijd eerst je
sculpturen uit?
P: Dat kan met een tekening beginnen, maar even goed écriture
automatique
zijn dat erin sluipt.
Een
ateliermens pur sang kan je de kunstenaar niet helemaal toedichten, daar de
kunstenaar graag zijn vleugels uitslaat, soms heel ver. Zo trok hij verschillende
keren naar Senegal, waar hij dan bijvoorbeeld een houten sculptuur als totem
voor zijn hut zette, kapotte waterschalen stapelde als was het een werk van
Brancusi of in het zand een installatie opzette met gevonden sandalen. Of zo
maakt hij een Gaalgui (naar de vissersboten daar) in Senegal of zette hij in
Kameroen de heuse landschapssculptuur Théatre Source neer waar hij een bron
ombouwde tot een monumentaal amfitheater ter verbetering van de wateraanvoer, die
tevens dient als ontmoetingsplaats voor de gemeenschap.







H: Je bent van Baskische afkomst. Ook je ouders waren
begaan met de migratie- en vluchtelingenproblematiek, daar ze het zelf aan den
lijve ondervonden.
Je maakt een soort continu menselijk verhaal. Ver van
navelstaarderijkunst. Zo verwerkte je in je werk conservenblikken uit allerlei
origines, die je in nachtwinkels trof. Ergens zeg je: ‘Ik wil gewoon mooie
beelden maken’, maar er zijn weinig sculpturen die  puur vorm om de vorm zijn gemaakt. Er zit
toch altijd een subtiele in-your-face-gehalte in. Aan trends heb je nooit aan
meegedaan … Dan moet je toch een enorm vertrouwen hebben in jezelf. Of al
snel (goede) feedback hebben gekregen, niet onbelangrijk voor een kunstenaar om
zich te ontplooien.
P: Ik ben nu de 55 jaar voorbij, en ja, dat vraagt wel
een bepaalde koppigheid en zelfvertrouwen om dat te doen. Ik denk dat je niet
anders kunt. Het is ook de enige manier om te geloven in jezelf.
H: Je werd snel opgepikt in Antwerpen, je afkomst- en
studietown. Dat sterkte je ontegensprekelijk ook om vele en gedurfde wegen in
te slaan.
P: Ik had na mijn afstuderen mijn eerste
tentoonstelling in de Zwarte Panter. Daarnaast was er nog de Wide white space,
maar dat was het zowat qua galeries in Antwerpen. Ik toonde er bronzen
figuurtjes en die reeks was zó uitverkocht. Evenals een volgende expo. Toch had
ik toen al iets dat ik dat niet mijn hele leven wilde doen: ik ben geen
banketbakker. Ik wilde niet dat mijn sculpturen als zoete broodjes mijn atelier
verlieten. Dat heb ik wel tegen de kunst: kunstenaars hebben een succesproduct
en denken: “Dan gaan we dat maar blijven doen”. Dat is iets wat me nooit heeft
geïnteresseerd. Ik heb toen alles omgegooid en ben bewust even een andere weg
ingeslagen. Ik ben abstracter gaan werken. Dan raak je natuurlijk ook fans
kwijt. Maar dat is niet erg: veranderen vind ik noodzakelijk.
H: Hoeveel werken heb je al op openbare plaatsen
staan? Want als je ergens iets ‘plaatst’, het tenminste iets moet betekenen in
je parcours
.
P: Dat zullen intussen al een 25-tal sculpturen
zijn. 
Er zijn kunstenaars die het werk voor een galerie of
publieke ruimte scheiden, maar ik vind dat dat samenvalt. Ik zal alleen maar
iets doen in de publieke ruimte, als dat past in mijn ‘oeuvre’, om even een
groot woord te gebruiken.




H: Een voorbeeld is ‘Voetballer, een sculptuur
dat je van Pele maakte, zinspelend op de vele Afrikaanse voetballers die onze
clubs tellen. Of ‘Man with mattress‘, alluderend op de migranten die
hier aankomen, en een poos in de luchthaven van Brussel was te zien.
Omdat je – als ik het zo mag verwoorden – soms een
eenvoudige beeldtaal gebruikt, vloeit daaruit ook voort dat je makkelijker
toegang krijgt tot de man ‘van de straat’.
P: Dat is ook de bedoeling. Ik steek veel denkwerk in
hoe je iets kan verwoorden. Mijn streven is dan: het moet even goed werken voor
een galerie of museum voor hedendaagse kunst als op een dorpsplein. Het mag
zéker geen banaal populistisch werk zijn, maar verstaanbaarheid vind ik heel
belangrijk als je werkt in de publieke ruimte.



H: Je hebt genoeg gedegen kennis van ‘de sculptuur’,
van vroeger en nu. Je weet wat er leeft, en toch maak je wat je invalt, laat je
alles los en doe je je ding. Je werk lijkt vormelijk meestal heel serieus, maar
er zit spielerei of humor in, vermoed ik. Hoop ik.
Op zich is je klassieke manier van werken soms heel
gedurfd. Als je niet weet dat het van jouw hand is, kan je het eender wie
toedichten. En zouden we – mijn excuses, het is niet beledigend bedoeld – er
misschien aan voorbijlopen als zijnde een ‘hedendaagse’ sculptuur.
P: Ik begrijp dat. Al speel ik daar bewust mee.
Ik ben nu ook veel bezig met meer Totem-achtige ‘dingen’.
Dat zijn objects trouvés die ik samenbreng. Veel combineer ik heel bewust mijn
abstract werk met figuratieve kunst. Die tegenstelling vind ik boeiend. Ik vind
sowieso dat je vrij moet zijn.
Joost Declercq, directeur van het Dhondt-Dhaenens
museum in Deurle , was vroeger 
geshockeerd van mijn werk, want hij kwam uit ‘de concept’. Hij vertelde
me: ‘Wij waren bijna een sectair geloofsgebonden statement’: ‘Het moest ‘dat’
zijn. En dan komt er iemand als Philip Aguirre die zegt: ‘Foert, ik ga een
liefdeskoppel boetseren en die doet dat.’’
Het is dus ook wel een statement van mijn kant.
H : Je houdt niet van te veel tekst rond je
sculpturen, maar toch leid je/geef je soms betekenis met je titels.
Een (ouder) voorbeeld is L’origine du monde,
dat verwijst naar het gelijknamig schilderij van Courbet, waar een naakte vrouw
is afgebeeld met haar benen gespreid en waar je een mooie frontale inkijk hebt
in haar geslacht en venusheuvel. Dan leid je de mensen (af) met je titel … en
ben je al drie linken verder in je hoofd voordat je het beeld begint te
snappen.
P: Bij dat werk zette ik die titel er heel bewust bij,
want ‘een huis voor de wereld’, dat is wel heel direct qua benaming.
We komen uit een tijd waar tekst soms belangrijker was
dan het beeld en ik heb mij daar heel bewust van afgezet. Ik wil dat niet. Ik
vind dat de beeldende kunst als sector heeft ondergraven door soms teveel met
tekst af te komen en het beeld alsmaar meer als secondair te gebruiken.

H: Studenten zijn tegenwoordig te nalatig in hun vormentaal,
omdat de inhoud primeert, maar wij als toeschouwer moeten wel maar kijken op
soms lelijke, nietszeggende, oninteressante dinges.
Je sculpturen wil je niet met caramellenverzen
vergelijken, maar toch wil je met je schoonheid de kijker lokken. Je hebt bewust
een esthetiek waar je je laars niet aan lapt.
P: Neen. Nu ik met die houtsneden bezig ben, moet dat
ook helemaal juist zijn afgedrukt en passend in het blad staan, evenals het
formaat en de kleur. Elke lijn moet eigenlijk correct zijn. Ik ben geen
graficus, maar het moet helemaal kloppen. Dat is de taak van de kunstenaar,
vind ik.



H: Nonchalance is in je praktijk blijkbaar niet van
toepassing. Is het werken in je atelier vooral een mentale oefening dat zich
veruitwendigt?
Is naar het atelier ‘komen spelen’ voor jou en is er
veel plaats voor het toeval?
P: Dat wel. Heel erg. Ook in het boetseren.
Soms gebeurt iets toevallig, maar dan moet je het wel
zien en uitwerken natuurlijk. Er staan hier in mijn atelier nog veel dingen die
niet af zijn en er zit zeker een stuk toeval in de manier hoe ik ze zal
uitwerken. Er gebeuren veel spontane dingen. Ik zit hier te stapelen, dat is
echt spelen. Ik weet soms niet hoe ik aan iets begin, laat staan hoe ik tot
iets kom.







H: Je houdt er blijkbaar ook van om door al die onaffe
‘producten’ omringd te zijn? Weet je, vooraleer je naar je atelier gaat,
meestal al wat je gaat maken?

P : Soms wel. Maar vaak is het ook goesting voelen
van: ‘Ah, ik ga tekenen’. Of dan heb ik goesting om écht met klei te werken.
De
kunstenaar voelt al sinds zijn academietijd dat hij plichtsgetrouw naar dat
atelier wil gaan. Of de kunstenaar na vijvendertig jaar nog altijd met dezelfde
graagte de vier muren van een atelier opzoekt?, vraag ik. ‘Hoe langer hoe
liever’, is zijn directe reply. Sinds vijftien jaar heeft hij dan ook een puik
atelier in een Antwerpse wijk: een voormalig fabriekspand, waar zijn woonst aan
verbonden is. Hier in dit afgebrande fabriekje heeft hij een industriebouw
laten zetten: een ijzerer skelet met schuine glazen wand, zo heb je overal
lichtinval vanuit de vijf meter hoge ramen. Hij ziet dit lichtvol atelier waar
we ons gesprek hebben, als zijn moederatelier, zijn broedkamer.
Verspreid
over het ruime atelier staan een stuk of vijf werktafels: ‘Maar volgende week
wordt dat hier een grafisch atelier en verandert deze setting.’ Er zit een
ongelooflijke beweeglijkheid in zijn atelier. Overal ligt boetseer, teken- en
schildermateriaal. Dozen allerhande staan in wacht om in- of uitgepakt te
worden. Werkbanken met open schuiven puilen uit van de ‘ik-zou-dat-wel-eens-nodig-kunnen-hebben-materialen.
Er staan rekken met uitpuilende stapels. Tegen de muurwanden staan diverse
bruine kastjes waarop wel honderden kleine objecten trots pronken. Alom zien we
work in progress, tekeningen, ontwerpen, affe en onaffe kleine sculpturen.
Houdt hij niet van een clean atelier? Zou het kunnen omdat schilders meer kleur
gebruiken, zij liever een ‘wit’ proper 
atelier hebben? ‘Wie weet … maar ik werk graag met kleur. En sowieso is
de patine van de sculptuur enorm belangrijk.’


H: Je atelier is verbonden aan je huis. Is dat een
voor- of nadeel?
P: Dat is dubbel. Dit is hier mijn moederatelier, mijn
broeikamer, met allemaal dingen die ik soms 10 à 15 jaar meeneem en dan gebeurt
er iets.
H: Kan je jouw boetiek als een alleen-praktijk beschouwen?
P: Ja, al laat ik mij natuurlijk technisch
ondersteunen waar nodig.
H: Heb je het nooit als een opdracht gezien of als een
soort terugtrekken van de wereld?
P: Neen.
H: Heb je je veel de avond ingewerkt of heb je daar
altijd een dagritme ingestoken?
P: Ik heb toch altijd in een dagritme gewerkt. Al
gebeurt het wel eens dat ik ’s avonds ontwerp en teken. Ik heb bij de Franse
kunstenaar Fernand Leger eens gelezen dat hij een fabriekssirene bij hem had
die ‘s morgens om 8.30 afging. Ik denk dat als je de kunstgeschiedenis
doorloopt, het overal hetzelfde is: als je iets wilt maken, moet je gewoon
discipline hebben.
H: Is je materiaalkeuze intuïtief?
P: In een sculptuur moet je ook rekening houden met
praktische dingen, zoals betaalbaarheid …
H: Je bent vrijer in je kleiner werk?
P: Ja, dan heb je al geen financiële problematiek.





H: Kijk je op je 55e trots terug op al je
verwezenlijkingen? Hoedje af toch! Je hebt niet geluierd, me dunkt.
P: Ja, maar je kijkt altijd naar het volgende hé. Je zoekt
altijd naar het spannende om dat volgende te creëren. Jongens hebben dromen,
kwajongensdromen, en je denkt altijd dat de goeie werken nog moeten komen.


H: Je hebt dan niet enkele sleutelwerken als zijnde ‘Philip
Aquirre’?
P: De waterdrager uit ‘99 stond onlangs in het
SMAK en ik merkte dat het overleefde, wat me wel blij maakte. En natuurlijk wil
je morgen weer een werk maken wat overleeft.
H: Daar ben ik zeker van Philip!

We
trekken naar zijn tweede atelier enkele straten verderop. Plotsklaps staan we
voor een achttiende eeuws kasteeltje waarvoor er een klein open fabriekje is
gebouwd. Hier is plaats om the real big stuff te maken. Een groot nieuw werk,
waar je wel enkele stellingen voor nodig hebt, is in de maak.


Hilde Van Canneyt
ECCE HOMO, Antwerpen: tem 27/02/18
CronopiO, Kasteelpleinstraat 21, Antwerpen: tem
28/02/18

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *