Categorieën
Interview

Interview met Thé van Bergen












Hilde
Van Canneyt in gesprek met Thé van Bergen, Wittimont, zomer 2017.









Een uitgebreide expo met werk van Thé van Bergen  loopt nog tot 19 nov 17 in Cultuurcentrum Hasselt.  Een nieuwe uitgave (met oa dit interview) is te koop voor 12 euro aan de balie van het CC. 

Beste Thé, we zijn hier in uw atelier in de
Ardennen. Al bijna uw hele leven woont en werkt u zowel hier als in Antwerpen.
Tot
2013 werkte ik voornamelijk in Antwerpen. Daarna vooral hier in Wittimont, in de Belgische Ardennen.


Maar het is niet zo dat u zich zoals wel meer creativelingen,
van de wereld moet afschermen om te kunnen produceren?
Neen,
helemaal niet. Als er ruimte en materiaal is, kan ik eraan beginnen. Waar dan
ook.


U bent Nederlander en ging in Tilburg naar de
academie. Daarna ging u naar het NHISK, nu HISK in Gent, waar u een postacademische
studie genoot.
Was kiezen voor een kunstopleiding een evidente
keuze? Voelde u al altijd dat er een schilder in u zat?
In
de laatste periode van mijn opleiding op de academie werd het me duidelijk dat
ik verder wilde in de schilderkunst. Op aanraden van mijn schilderdocent Nico
Molenkamp ben ik in Antwerpen verder gaan studeren.


Kan u me iets vertellen over wat u in die
periode hebt ontwikkeld?
Ik
ben stap voor stap mijn werk gaan analyseren tot de elementen waaruit het
bestond. Dit leidde na enkele jaren tot witte ritmische structuren. In
Amsterdam bezocht ik in 1974 de prachtige tentoonstelling van Robert Ryman, voor
mij tot dan toe onbekend. Ik begreep toen dat hetgeen voor Ryman een conclusie
was, voor mij een startpunt werd. Vanaf dan heb ik dat wat ik daarvóór
uitgebannen had weer mondjesmaat toegelaten,nu begrepen en onder eigen verantwoordelijkheid.
Na deze intensieve minimalistische periode kwam er een breuk, was het tijd voor
verandering. Het was 1980. Denk: Neue Wilden, Transavantguardia, Julian
Schnabel … Het ‘gestuele’ beïnvloedde ook mij en had tot gevolg dat het werk
meer fysiek werd: ik liet meer beweging toe en gebogen en ronde vormen konden
gelezen worden als een boog, poort, hoofd of bloem. Zo ontstonden de eerste
vormen van figuratie met een archetypisch karakter.


Was/is dat dan onbewust ? Want u werkt nooit met
beeldmateriaal.
Het
gaat minder over bewust  of onbewust, het
gaat me eerder over toelaten en ontdekken. Archetypische vormen, een soort
tekens of symbolen, zijn vooral tweedimensionaal. Het zoeken naar een
mogelijkheid om de suggestie van de
derde dimensie te integreren, verliep via het motief ‘de tafel’. Hiervoor
was een vorm van perspectief nodig. Verder werkend op dit gegeven konden
motieven zoals een dier, een meubel of architectuur ontstaan. Een organische
vorm kan ook ruimte suggereren, zoals in het motief van een halve vrucht.






Dat motief van die halve vrucht kwam toch veel
later aan de orde?
Ja,
maar de grondslag van mijn werk blijft hetzelfde, het uitzicht verandert en de
motieven breiden zich uit.


Dan gaat u toch heel ingetogen te werk als u
voor zo’n doek staat, vermoed ik?
Inderdaad.
Geen wilde gebaren, maar op dat moment gekozen besliste handelingen, die al dan
niet blijvend zijn. Ook als ik vind dat een werk af is, blijkt dit vaak
tijdelijk te zijn. Als ik er later maar enigszins aan twijfel, gaat ie eraan!
(lacht)


Dan draait u het eigenlijk om: die pure fysieke
realiteit van verf aanbrengen op doek wordt toegelaten. Dat doet u allemaal
heel voorzichtig, traag en bewust, lijkt het.
Voorzichtigheid
op die manier ken ik niet. Mijn beslissingen zijn radicaal. Ik moet een
duidelijke daad hebben gesteld voordat ik kan vertrekken. Ik moet iets
‘uitgesproken’ hebben. Goed of niet goed, dat is een andere kwestie.







Maar dat weet u pas echt de dag erna met een
fris oog, toch?
Ja,
of soms zelfs pas een jaar later. Door een nieuwe ontwikkeling zie ik dan
bijvoorbeeld het ontbrekende in een vroeger werk en daagt dat werk me uit om er
op door te gaan.


Maar het gaat u uiteindelijk om het
eindresultaat, hoe iets wordt. Al weet u op voorhand nooit hoe iets zich zal
ontwikkelen. U bent net geboeid om dat wordingsproces.
Het
proces staat inderdaad centraal. Wat daarbinnen gebeurt, kanook een brug slaan naar volgend
werk.


In het
filmpje op uw website zegt u: ‘Als ik dit doe, doe ik dít en houd ik geen rekening
met dát.’
Hier
wijs ik erop dat ik in die periode van fundamenteel onderzoek in de 70-er jaren
veel ervaring heb opgedaan in het gelaagd werken. Hierdoor kon ik later bij het
ingrijpen in een bestaand beeld radicaal een nieuw gegeven inplanten zonder me
aan te passen aan het bestaande.


U zegt ook ‘een beeld van’ is niet hetzelfde als
‘een afbeelding van’.
‘Een
beeld van’ is een extract, een kern. Een afbeelding is een individuele
verschijning, dat interesseert me niet. Ik ben niet ‘afbeeldend’, ik zoek de
grondslagen van de dingen. De vormen zijn helder, zoals vaak in een droom,
zonder dat we de betekenis ervan kunnen of hoeven te begrijpen.


Maar dan bent u – als ik het goed heb – na 50
jaar nog altijd op zoek naar dat ene waar u toen ook al naar op zoek was? Hoe
ziet u dan voor uzelf de evolutie die u hebt doorgemaakt? Zit u al dichter bij
uw doel?
Een
doel? Tja, ik heb eigenlijk
geen einddoel. Ik wil de spanning van het avontuur blijven meemaken. De focus
blijft liggen op het ontstaansproces.





Maar als u me straks uw laatste werk toont, en u
bent er trots op, terwijl ik het niet zo interessant vind, wie heeft het dan
bij het rechte eind?
Het
gaat niet over gelijk hebben: er is niets absoluut. Niemand hoeft gelijk te hebben,
maar ik moet wel duidelijkheid hebben over wat ik doe, anders zou ik niet
verder kunnen. Suggesties of meningen van anderen zetten me wel aan het denken:
ik word me er dan van bewust dat er heel verschillende mogelijkheden zijn om
naar mijn werk te kijken en natuurlijk kan daar een belangrijke invloed vanuit
gaan.


Maar die motieven die herkenbaar zijn, zijn voor
u toch een toegang tot interpretatie voor ons. Want u bent zich ervan bewust
dat als er voor ons niets herkenbaar is, we moeilijker in uw werk kunnen komen?
Enkel
werken met ritmes, structuren of abstracte vormen is voor mij geen optie meer,
terwijl ze wel grondslag blijven van het beeld. Ik heb nu een andere uitdaging.
Een zekere vorm van herkenbaarheid biedt toegang, ook al is het niet duidelijk tot wát.


U draagt niet echt iets maatschappelijk uit,
denk ik?
Het
intensief met kunst bezig zijn, is voor mij al een groot engagement.  De eenvoudige motieven die ik gebruik, hebben
betrekking op alles en iedereen en
dus ook op het sociaal-maatschappelijke.


Vraagt het niet een enorme energie en
concentratie om telkens ‘volgende stappen’ te kunnen zetten?
Me
goed kunnen concentreren is het resultaat van jarenlange oefening. Met veel
minder energie bereik ik nu een veel hoger concentratieniveau dan voorheen. Dit
heeft niets te maken met diep nadenken, laat staan piekeren. Dat lost niets op,
daar krijg je hooguit koppijn van. (lacht)











Maar je hebt ‘geluk’: je werkt niet met mensen,
je werkt met doek, penselen en verf, iets waar je nog enigszins controle over
kan hebben, want zeker het doek zal niet tegenwerken.
Ja,
dat is waar. Je bent als kunstenaar eigenlijk een beetje een dictator, hè?
(lacht) Binnen de rechthoek bepaal je alles!


Een interessante quote van u is: ‘Het motief van
het schilderij heeft geen levensvatbaarheid buiten het beeld.’
Omdat
de motieven meer ‘ideeën ván’
zijn, kunnen ze enkel binnen het beeld functioneren.






Het onderwerp is eigenlijk het schilderen. U wilt
het ontstaansproces doorgronden en langs de andere kant is er ook veel toeval.
Inderdaad.
Er gebeuren en route nogal wat
onverwachte dingen. Om daarvan te kunnen profiteren, moet je in volle actie de
alertheid hebben die toevalligheden te onderscheiden.


Ik las ook dat u uw praktijk beschrijft als
doelloos verwijlen en verdwalen. U vindt schilderen blijkbaar niet lastig? Moet
u zich opladen vooraleer u naar uw atelier trekt?
Neen,
helemaal niet. Ik ben blij als ik naar mijn atelier kan gaan. Het met kunst
bezig zijn is eigenlijk het best functionerende deel van mij! (lacht) Als de gelegenheid er niet is, ben ik me daar
voortdurend van bewust. Wat het doelloos verwijlen en verdwalen betreft, daar
duid ik op een mentale conditie van loslaten en me vrijmaken van het al
bekende.


Dan bent u het dichtst bij uzelf als het ware?
Inderdaad. Om mij goed te kunnen concentreren, is het ook
nodig dat ik alleen kan zijn.



U hebt uw hele leven gewijd aan doek en verf.
Ja, voor een groot deel toch.


Het kan niet voor niks zijn geweest, toch?
Zeker
niet, als ik er niet zo van overtuigd was, was ik er al lang mee gestopt.


Dan moet er toch een béétje veroveringsdrang van
de wereld zijn?
Ik
als ‘dictator van de rechthoek’, verlies die macht volledig buiten mijn atelier.
Natuurlijk heb ik graag een goede respons, maar mijn aandacht en energie gaan
toch vooral naar het werk.


Toch blijf ik altijd verwonderd dat er zoveel
kunstenaars oh zo van zichzelf overtuigd zijn: ‘Als ik het goed vind, dan is
het goed. Het zijn de anderen die het niet zien.’
Als
ik zelf het onderscheid niet zou kunnen maken, waar ben ik dan mee bezig?


U schrijft ook over uw eigen werk.
Ja,
om bepaalde kwesties te verhelderen. Door iets te kunnen verwoorden, kan ik ermee
verder, maar kan ik er ook afstand van nemen.









Wat onderscheidt u van
andere schilders, denkt u? Ze hebben u vroeger nog met wijlen Philippe
Vandenberg en Marc Maet, de Belgische neo-expressionisten genoemd. Bent u
daarmee akkoord?

Dat
was zo in die tijd. Het heeft me toen gestoord dat er geen onderscheid werd
gemaakt. Ik ben nooit een expressionist geweest. Natuurlijk kreeg de
schilderkunst door de neo-expressionistische bewegingen van de 80-er jaren een
boost en ben ik daar ook mee door beïnvloed en gestimuleerd. Maar ik heb te
veel analytische reserve om voluit mee te gaan in dat expressionisme.


Weet u altijd nog wanneer u wat hebt geschilderd
en hoe u zich toen voelde?
Het
is niet omdat ik bezig ben met het motief ‘het graf’, dat het wordt veroorzaakt
door zwaarmoedigheid. Dat motief ontstond uit een vormelijke kwestie. Ik kan
tegelijk met een zwaar beladen en een luchtig onderwerp bezig zijn. Dit sluit
natuurlijk niet uit dat bijvoorbeeld het grafmotief niet alleen bij mezelf,
maar ook bij anderen velerlei gevoelens kan opwekken.


Uw werk wordt ook vergeleken met dat van kunstenaar
Philip Guston.
Het
werk van Guston heeft me enorm getroffen. Ik heb grote tentoonstellingen van
hem gezien in Parijs en Londen. Een belangrijke overeenkomst is o.a. het werken
met en het herhalen van motieven. In de catalogus van mijn solo Au Paradis in 2002 in het M HKA te
Antwerpen, duidt Lieven Van Den Abeele op parallellen in de evolutie.


Je bent niet ‘bang’ dat mensen op den duur iets
hebben van: ‘Daar is hij weer met zijn motieven.’
Nee.


U bent ze zelf ook niet beu?
(lacht)
Nee! Natuurlijk niet, er komen er ook telkens nieuwe tevoorschijn.





Hangt er na bijna 50 jaar in België te zijn, al
een Belgisch, surrealistisch kantje aan uw werk?
Neen,
maar wel een symbolisch. Zo heb ik bijvoorbeeld een schilderij Hommage aan Böcklin genoemd, omdat ik,
zonder me er tijdens het ontstaan van dit werk bewust van te zijn, kenmerkende
elementen van het schilderij Die
Toteninsel
van Böcklin op mijn manier in een schilderij bij elkaar had gebracht.
Dit zou nooit gebeurd zijn als het schilderij van Böcklin niet zo’n diepe
indruk op mij gemaakt had.


‘We zoeken in de kunst ook wat we missen in het
leven’, schrijft filosoof Alain De Boton.
Daar
ben ik het mee eens: het onvolmaakte, het besef van gemis is veelal oorzaak van
kunst. Ook in mijn werk ontbreekt dikwijls iets in de motieven, zoals in de
halve vrucht, een figuur zonder armen of een stoel met drie poten.


Langs de andere kant maak je misschien ook weer
kunst om aan die realiteit te ontsnappen.
Dat
vind ik een hele moeilijke.


Door kunst kan je greep krijgen op de dingen. Je
kunt je bewust worden van schoonheid, juistheid of helderheid.
Als
kunstenaar moet je afstand kunnen nemen, word je een soort ‘toerist in de
werkelijkheid’.


Inspiratie haalt u niet uit actualiteit of uit
boeken. U werkt wel in schetsboeken. Als opwarmer?
Je
duidt hier op voorbereidende schetsen die ik maak als er niet direct een
vervolg is op het vorige werk.












Ik zie ook dat u autonome tekeningen maakt.

Aanvankelijk
vond ik geen bevredigende toegang tot tekenen. Pas toen ik mijn schilderijen
tekenend ging interpreteren, kreeg ik een resultaat dat me boeide. Weer later
kon ik dit loslaten om tot zelfstandige, autonome tekeningen te komen die ik
vanaf toen ook de moeite waard vond om te tonen.


Er is een uitspraak van kunstenaar Philippe
Vandenberg: ‘Er is de paniek van het schilderen. Maar er is erger: de paniek
van het niet meer in staat zijn om te schilderen, van zich bewust te zijn van
die onmacht. Ik ben ervan overtuigd dat elke schilder zich ooit, op een dag, realiseert
dat hij zijn laatste doek aan het schilderen is, dat het niet meer verder gaat.
Dan moet hij de moed hebben om zichzelf te dwingen het penseel neer te leggen.’
Kunt u zich hierin vinden?
Op
de eerste plaats: ik had een zeer goede band met Philippe. We waren echte ‘kunstbroeders’.
Wat je vraag betreft: voor mij ligt dat heel anders. Als jonge kunstenaar dacht
ik dat ieder schilderij het laatste was. Niet gemakkelijk! Door ervaring leerde
ik dat ‘niets-momenten’ ondergaan moeten worden en juist dán nieuwe inzichten
kunnen aantrekken.


Maar er zijn toch ook dagen dat u gefrustreerd
in uw atelier rondloopt?
Neen
nooit. Dan ga ik gewoon gras maaien. (lacht)


Schilderen vraagt ook energie.
Natuurlijk,
maar dat moet je niet overdrijven. Ik kan uren geconcentreerd bezig zijn zonder
daar moe van te worden. Integendeel, ik krijg er net energie van!


U werkt soms in heel dikke verflagen …
Een
vroegere periode ja, maar nu niet meer. Het resultaat kan soms nog die indruk
geven, maar de stevige huid van het schilderij is dan een gevolg van het bij
herhaling hernemen en veranderen. In die werken is de tijdsfactor leesbaar
omdat ik me niet aanpas, maar radicaal inplant, toevoeg of verwijder. Zou ik
dit proces niet toelaten, dan zouden deze beelden niet ontstaan zijn.








Waarmee kunnen ze u het meest beledigen in het
oordeel van uw werk?
Dat
het een hobby zou zijn. Onlangs zei iemand: ‘Het is toch fijn dat je van je
werk je hobby hebt kunnen maken!’ Toen antwoordde ik: ‘Kunst is een
intellectuele positionering. Het staat het verst af van wat je bedoelt met
hobby.’( lacht)


Volgens kunstenaar Francis Bacon is spreken of
schrijven over kunst hopeloos, omdat je er maar omheen blijft draaien. Wat een
kunstwerk wil zeggen, dat zegt het het best zelf …
Mijn
volgende tentoonstelling in het CC Hasselt is getiteld Zonder Verhaal. Voor mij moet een kunstwerk een zekere vorm van
magie uitstralen. De toeschouwer hoeft het niet noodzakelijk te begrijpen, hij
moet uitgenodigd worden tot beschouwen; tot stilstaan bij.


Zoals bij een persoon, muziek of een kunstwerk, er
zowel liefde op het eerste gezicht kan zijn, op het derde gezicht of helemaal
nooit?
Op
Documenta te Kassel, destijds georganiseerd door Jan Hoet, was een schilderij
van René Daniëls te zien. Op het schilderijtje stond een manneke met een rosse
baard. Ik kon dat toen niet vatten, maar ik onthield het goed. Veel later vond
ik in een werk van mezelf een oplossing door een paardenstaart op een
achterhoofd omhoog te richten. Achteraf zag ik pas de invloed van René Daniëls.
Ik heb trouwens veel waardering voor zijn werk.










We zijn nu enkele maanden voor de expo in
Hasselt. Hoe werkt u daar naartoe?

Ik
heb nog nooit naar een tentoonstelling toe gewerkt. Ik heb altijd werk, ik kan kiezen.
(lacht) De muurschildering die ik daar ga maken moet ik natuurlijk wel
voorbereiden.










Veel van uw werk
hangt uit in uw atelier. Vindt u dat niet confronterend of belastend?

Neen,
ik kijk er voortdurend naar. Ik ga zitten, kijk en geniet ervan. Zo kom ik er
ook achter of er niet een uit de boot valt.


Kan u eigenlijk stellen dat al uw werken één
schilderij zijn? Of misschien is dat bij elke kunstenaar zo? Elk einde van een
werk luidt het begin van een nieuw werk in.
Inderdaad,
het werk genereert meestal zichzelf, er is bijna altijd een link met het
vorige.


Het lijkt wel schilderen om te schilderen.
Ja,
ik doe niets liever.




Dan bent u zoals eerder gezegd een fundamentele
schilder.
Dat
blijft eigenlijk zo, ja.


Is het nog van deze tijd om met schilderen bezig
te zijn?
Ik
kan mezelf toch niet loochenen en iets anders gaan doen? Zoals ik al heb gezegd:
een goed schilderij is pure magie, dat blijft fascineren.


Hoe beoordeelt u een andere schilder? Kan een schilderij
met de afbeelding van – laat ons bijvoorbeeld zeggen – een koe, voor u goed
zijn?
Denk
aan de koe die Gerhard Richter in de 60-er jaren schilderde. Fenomenaal! Richter
is voor mijn ontwikkeling de belangrijkste kunstenaar geweest. Hij heeft de
schilderkunst op een nieuwe leest geschoeid en zo een nieuwe toekomst gegeven.


Vanaf wanneer kan je jezelf eigenlijk een kunstenaar
noemen?
Toen
ik een jaar of twee, drie student was op het NHISK, schoot er bij het wakker
worden het zinnetje door mijn hoofd: ‘Nu ben ik kunstenaar’.


Mooi zo!
Hilde
Van Canneyt





www.thévanbergen.be


https://www.ccha.be/programma/beeldende_kunsten/The_Van_Bergen/


Expo Thé van Bergen:


Cultuurcentrum Hasselt
Kunstlaan 5
B-3500 Hasselt

Nog tot 19 nov 17






Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *