Categorieën
Interview

Interview met Folkert de Jong

 

Interview n.a.v. de expo ‘Court of Justice’ in galerie Fons Welters in Amsterdam van 27/11/15 tot 16/01/16.

De wereld
van Folkert de Jong (Nl 1972) is bevolkt met wezens die beter het daglicht niet zien: op het
eerste zicht uitbundig en vrolijk, bij een tweede inkijk duister en met een
dubbele bodem…
 








Hilde Van Canneyt: Uit de perstekst van Het
Middelheimmuseum i
n Antwerpen naar aanleiding van je expo Amabilis insania in
2013, las ik dat de wereld van Folkert de Jong bevolkt is met circusartiesten,
soldaten, kunstverzamelaars, Indische goden, bergbeklimmers, danseresjes, apen,
staatshoofden, zonnende meisjes, vrolijke
Fransen en skeletten. Je figuratieve
installaties zijn doorgaans gebaseerd op de historiek of betekenis van de
plaats waar je exposeert. Als je een opdracht krijgt, onderzoek je wat daar
gebeurd is.



Folkert de Jong: (knikt)

HVC: Je hebt lange tijd gewerkt met materialen
als styrofoam en polyutheraanschuim. Geen voor de hand liggende materialen
binnen de kunsten. Weliswaar maak je er net daarom gebruik van, als een statement en
omdat deze islolatiematerialen waardeloos en milieuonvriendelijk zijn.
Vormelijk levert het je een kleurrijk, theatraal en intrigerend tafereel op,
mede doordat deze kleuren over het algemeen zijn gefabriceerd in kleuren als
roze, bleekblauw en geel. Ze verdoezelen de donkere thema’s die erin geïmplimenteerd zijn.


FDJ: (knikt)

HVC: Stel, morgen heb je een expo in het
Parijse Louvre. Hoe ga je  te
werk als je de te ontginnen ruimtes gaat bezoeken? Maak je daar ter plekke ‘tekeningetjes’ in een schetsboek?


FDJ: Nee, als ik ter plaatse ben,
probeer de omgeving met behulp van mijn gevoel waar te nemen. Vroeger maakte ik nog schetsjes,
maar dan blijf je toch op een niveau van figuratie en feiten zitten. Weliswaar
pik ik nu dingen op die op het eerste zicht onopvallend lijken, maar toch in
mijn hoofd blijven nazinderen. Ik geef mezelf met andere woorden de kans om het
te ondergaan. Wat blijft hangen, zijn voor mij de instrumenten om nieuw werk te
maken. Wat ik met mijn werken wil overbrengen, is natuurlijk zintuiglijk
waarneembaar, maar het moet toch op zeker level kunnen doorwerken. Bij aanvang
van het proces wil ik mezelf die kans geven en aanvoelen wat ik zelf associeer
met hetgeen dieper zit en wat fundamenteler is. Dit kan net zo goed iets zijn dat
in eerste instantie ‘als kunstvoorwerp’ niet interessant lijkt voor een museum,
maar dat evenwel de poort of sleutel kan vormen naar een spannende
geschiedenis.

HVC: En met de resterende gedachten ga je aan
de slag in je atelier?


FDJ: Ik ga minstens nog één maal terug. Ik
denk echter nogal theatraal in ‘karakters’, omdat ik sterk ben geïnteresseerd in
de toestand van de mens(heid). Ik zie voor mij figuren en scenario’s waarmee ik
iets kan en van daaruit begin ik alles vorm te geven in mijn hoofd. 
















HVC: Ik stel me  in mijn gedachten voor dat je in je atelier
als een gek vormen en figuren begint ineen te steken en met een zaag vormen
begint te snijden terwijl je er al andere aan het gieten bent en dat alles ondertussen
in het rond vliegt…


FDJ: (lacht) Nee, hoor. Ik zoek op internet
naar plaatjes en daarmee begin ik associaties te maken. Zo zijn de figuren die
ik maak geen bestaande personen uit de geschiedenis, maar veeleer een soort
transformaties van meerdere karakters. Als ik die figuren wil maken, moet ik
natuurlijk door allerlei technische processen heen. Eens ik begin te kleien,
kan ik die figuur al aankijken en me  afvragen: “Is dit ‘m dan?” Het is een proces
waarbij een oorspronkelijk plan zich ontwikkelt, maar simultaan ben ik dan al
bezig met het maken van dat werk. Ik ga als het ware een dialoog aan met hetgeen
ontstaat en bedenk wat er nog bij moet. Zo neem ik onderweg heel wat meer afslagen
dan oorspronkelijk gepland was. Bovendien sta ik ervoor open om dergelijke onverwachte
wegen in te slaan. Door continu een schetsmatig proces te ondergaan van
actie-reactie, wordt het werk alleen maar beter.

HVC: Ik denk
dat die manier van werken, waarbij je jezelf de vrijheid geeft omwegen te maken
of even verloren te lopen, voor jezelf het creëren super boeiend maakt en je alert
houdt tijdens het werken. Want het kant-en-klaar overnemen van een ‘professioneel
uitgewerkte schets’ kan je bijna vergelijken met prentjes inkleuren. Die acht
eenzame uren die je in je atelier doorbrengt, kunnen maar beter boeiend blijven…

FDJ: Ik zie het ook als een soort van performance.
Eigenlijk ben ik de acht uur die ik hier doorbreng met mezelf bezig, maar
anderzijds ook niet. Juist omdat ik met die andere karakters bezig bent.

HVC: Wat je doet is volgens mij te vergelijken
met acteurs die je dirigeert en uitwerkt tot personages voor een filmscenario
of een toneelstuk.


FDJ: In mijn eigen atelier doorleef ik deze
karakters door die houdingen met mijn eigen lichaam aan te nemen. Als ik voel
dat een positie van een hand net even anders moet, tracht ik zelf gewaar te
worden waarom dit het geval is. Dat geeft me het gevoel dat ik doorleef wat
de essentie, decadentie of het onethische is van hetgeen ik wil maken voor de
plaats waarvoor het is bestemd. Je kan het evenzeer beschouwen als een stukje geschiedenis
dat ik herbeleef.

HVC: De
reden waarom je figuren maakt die verwijzen naar een vroeger verleden is omdat
je vindt dat wat er toen gebeurde, nog steeds aan het gebeuren is. Hoewel je er
vormelijk tevens de nodige popart in verwerkt. Je wil daarnaast onderzoeken hoe de culturele traditie onze manier van kijken heeft beïnvloed en tast daardoor
de grenzen van de kunst af. Zou het je niet liggen om hedendaagse figuren te
maken?


FDJ: Ik denk dat de actualiteit en wat er nu om
ons heen gebeurt, de toplaag is van wat er écht gebeurt. Hoewel ik meer  geïnteresseerd ben
in hetgeen dat verband houdt met iets diepers. Ik maak graag wat een
beangstigende déjà vu omhelst, alsof de geschiedenis zichzelf herhaalt. Ik zie
het niet als een illustratie of gebeurtenis uit het heden. Net door terug te
keren naar het verleden, kan je de verbinding maken tussen het heden en het
verleden, wat het veel spannender maakt. Door de factor ‘tijd’ ontstaat er
afstand met de gebeurtenis uit het verleden. Het wordt eenvoudiger te
aanschouwen. Neem nu de vluchtelingenstromen tijdens De Tweede Wereldoorlog.
Het is gemakkelijker om nu te kijken hoe men er toen mee omging. Wat er nu
gaande is, parallelliseert je bijna. Als kunstenaar weet je ook niet wat eraan
toe te voegen.

HVC: Dan
(her)ken je die gelaagdheid en impact nog niet natuurlijk. Het figuratieve
aspect van je beeldengroepen is bewust, net omdat het makkelijker communiceren
is.


FDJ: Het wordt al snel moralistisch, bijna
een demonstratie van of tegen iets. De vraag of iets onethisch is, interesseert
me niet zoveel. Het gaat me om het bestuderen van menselijk gedrag. Als je dat
aan het verleden toetst, is dat makkelijker te beschouwen. Het is zowaar een antropologisch
onderzoek. Denken over de vraag: “Waarom gedroeg men zich zo?” Waarom men zich
nu als dusdanig gedraagt, is moeilijker te beschouwen en toe te passen in mijn
eigen tijd dan in het verleden. Voor mij maakt die tijdsafstand het makkelijker.
Ik streef in mijn werk eerder een soort ‘herbeleven’ en ‘oproepen’ na.

HVC: Betracht
je bij de kijker een Aha-Erlebnis? Want hoewel je soms met choquerende beelden
voor de dag komt – niets is wat het lijkt in jouw sculpturen – is dat niet je opzet.


FDJ: Choqueren is gemakkelijker dan
subtiliteit.
Ik hou me sowieso heel erg bezig met de
toestand van de bezoeker. Ze trekken namelijk naar een museum en wandelen een
zaal in. Dan vind ik het belangrijk hoe ze naar mijn werk toe lopen. Ik let
heel erg op die choreografie: hoe ik de mensen op subtiele wijze kan betrekken bij
wat ik wil overbrengen, zonder dwingend te zijn. Ik wil de mensen verleiden, nieuwsgierig
maken… Daarvoor zet ik bepaalde middelen in – zoals mijn vele kleuren of het
effect met het schuim – die een zintuiglijke prikkeling bewerkstelligen. 



Dat
doet me denken aan de strategieën van bedrijven om producten te verkopen. Deze
proberen ook te teasen via de
zintuigen. Ik vind dat een interessant gegeven. Het appelleert aan een zwakte van mezelf: iets willen beheren, proeven… Ik wil de mensen in eerste
instantie pleasen en vervolgens
meenemen naar een onderliggend dramatisch vlak. Mensen hebben in een
tentoonstelling niet zo een behoefte om meteen met heftige onderwerpen
geconfronteerd te worden. Ik heb het graag over de zware onderwerpen, maar het hoeft
daarom niet emotioneel te zijn.  

HVC: Toch
laat je werk niemand onberoerd. Het is vrij toegankelijk voor iedereen. Het
wekt controverse op, brengt mensen uit hun comfortzone, maakt gesprekken los en
dit zowel in positieve als in negatieve zin. Iedereen die het museum buiten stapt,
zal zich je werk nog herinneren. Het blijven nazinderen…


FDJ: Ik maak werk voor een breed publiek.








HVC: Maar dat
breed publiek is niet je doelgroep, vermoed ik?



FDJ: In mijn loopbaan kwam ik veel mensen
tegen die zich bij mij kwamen excuseren, omdat ze geen kunstkennis hadden en
daardoor het gevoel hadden dat ze niet het recht hebben om een kunstwerk te
beoordelen. Ik vind dat heel jammer, want daarmee maak je kunst elitair. Wat
niet wil zeggen dat je je moet verlagen als kunstenaar, maar je kunt als
kunstenaar evengoed iets raken in een breed publiek, wat tot een besefvorming
kan komen over wat er in de wereld gebeurt, over hoe we bezig zijn.  



Ik hoop dat ook iemand zonder voorkennis
associaties maakt die in die richting gaan van waarover ik het wil hebben. Zo
maak ik het toegankelijk, zonder dat als doelstelling te hebben. Ik wil geen
middelmatige kunst maken, maar in de processen die zich in de
consumptiemaatschappij afspelen, gaat het eveneens over ‘massa’: iedereen moet
bereikt worden om te consumeren. Daar speel ik graag mee. Daarom is het
misschien toegankelijk voor een breed publiek, omdat ik die taal hanteer die
spreekt tot velen. Op die manier kan je zo diep gaan als je wilt.

HVC: We
treffen in je werk zowel conflictsituaties, milieuproblematiek als
vanitasmotieven aan…   Immers is een vraagstelling van jou: “Is wat
we in een museum zien, een reflectie van de realiteit daarbuiten?” Omdat jij daarnaast
instinctueel en zintuiglijk werkt, hoop je dat als dusdanig bij ons te
bewerkstelligen.


FDJ: Ik wil het de kant laten opgaan, waar
ik zelf heen wil.

HVC: Een begeleidende tekst helpt wel een handje. Daarmee heb jij toch lekker
kunnen zeggen waar je heen wilt.


FDJ: Tekst is voor mij het medium om daarover
te spreken. Daarin kan ik nog meer de onethische kant belichten, zoals het
politieke aspect van mijn materialen.

HVC: Tekst
in beeldende kunst is toch meestal bedoeld voor de meerwaardezoeker. Volgens de
ongeschreven wet der kunsten, moet het beeld eigenlijk voor zich spreken.


FDJ: Het is wel de bedoeling dat het daar
over gaat. Al heb je natuurlijk mensen die mijn werk appreciëren, maar daarom
niet zijn geïnteresseerd in de achtergrond daarvan. Want ze kunnen gewoon
vinden dat het er goed uitziet. Ik hoop natuurlijk dat ze daarvan genieten,
maar op zich is het een gemiste kans als je niet de lagen erachter afpelt. Helaas
is dat soms moeilijk te sturen.

HVC: Je wilt
het er vanzelfsprekend niet té dik opleggen…


FDJ: Anders wordt het al snel moralistisch.
Ik denk dat de verleiding die in mijn werk
zit, door die visuele elementen toch blijft hangen. Zo hoop ik dat ze de
realiteit misschien anders gaan bekijken. Het interesseert me waarom mensen
nieuwsgierig zijn naar het drama van het materiaal, zoals dat druipen van het
polyurethaanschuim, hetgeen eigenlijk gore troep is… Je kan het vergelijken met
horror, dat vinden mensen ook prikkelend. Daarom ben ik enkele jaren geleden naar
brons overgestapt, aangezien ik merkte dat dit materiaal past in een optimistische
tijd waarin massaconsumptie goed functioneert. 









HVC: Wanneer
ben je met polyutheraan en styrofoam begonnen en hoe ben je tot die materialen
gekomen?



FDJ: Ik heb vroeger nooit de ambitie gehad om
kunstenaar te worden. Ik heb daarom een opleiding gevolgd tot verpleegkundige.
Daarna heb ik wel een kunstopleiding genoten en besefte ik dat ik er dagelijks
mee bezig wilde zijn. Dus gaf ik mezelf een jaar. Ik was heel lang alleen bezig
in een atelier in het havengebied en voelde me er best eenzaam. Ik besefte dat
ik daar wel eens met iemand over wou praten. (lacht) Ik schreef kunstacademies
aan, maar werd nergens toegelaten. Als laatste stuurde ik mijn dossier nog als lucky shot naar de Rijksacademie en daar
rolde ik als een sneeuwbal naar binnen.


Maar even terugscrollen. In de buurt van mijn
atelier was er veel criminaliteit zoals prostitutie, drugsdealen enzovoort. Telkens
als ik ’s ochtends naar mijn atelier fietste, trof ik allerlei ‘overschotten’
aan die ik begon te verzamelen. Ik vond dat allemaal veel spannender dan wat ik
in het atelier hele dagen aan het doen was! Uiteindelijk ging ik bijna als een
criminal investigator, een constructie maken. Zoals gevonden vrouwenkleren die
ik opvulde met oude matrassen die ik had gevonden.


Zo stond er op een dag een uitgebrande auto
voor het atelier. Toen speelde ik een soort scene, waar ik de ene keer de
crimineel – met masker speelde en de volgende keer het slachtoffer, wat ik erna
filmde. Ik vond het interessant, omdat er iets gebeurde dat in relatie stond
met de realiteit. Ik dacht: “Wat heeft het voor nut om mezelf constant in een
psychologisch vacuüm te trekken, terwijl de échte wereld om de hoek ligt? Dit
is veel interessanter!” En toen begon ik aan dat proces. Weliswaar wilde ik dat
er een donkere kant aan vast hing, iets waar ik bang voor was. Dat prikkelde me,
vond ik spannend. 



Die reënactments van mezelf en dat construeren van die
lichamen, ging ein-de-lijk ergens naartoe. Al wist ik op dat moment nog niet
echt naar waar. Op zich voelde ik me ook ongemakkelijk bij wat ik deed. Net
doordat ik geen academie had gedaan. Echter werd ik  bij de rijksacademie niet als een halve
idioot behandeld. Zo kreeg ik natuurlijk meer bevestiging en draagvlak om dat allemaal
te gaan uitzoeken. Ik ben er twee jaar op verdergegaan, dit door steeds weer
mijn grenzen en mijn angsten op te zoeken.

HVC: Waarom
had je daarna nog de behoefte om naar New York te trekken voor een
kunstopleiding?


FDJ: Toen ik uit de rijksacademie kwam, wilde
ik gewoon een volgende stap nemen. Zo heb ik in dat subsidiesysteem mijn plek
gevonden. Ik begon snel te begrijpen dat er een link was tussen wat ik deed in
mijn atelier en hoe je die autonoom kan laten bestaan met de gepaste financiën.
Dat hielp me om die workshop als een speelterrein te zien. Ik werkte toen nog
veel met video zoals bijvoorbeeld een film van dertig uur die niet te editen was.
Maar ik wilde er niet te veel andere mensen bij betrekken – wat in film wél
moet – want dan was ik niet meer vrij om de wendingen in het proces te nemen
die ik zelf wilde. Zodoende ben ik figuren in styrofoam gaan maken. Ik zag die
dan als de acteurs en mezelf als de regisseur. Die film heb ik uiteindelijk
nooit afgemaakt, aangezien de figuren teveel autonomie kregen. 







HVC: En zo
schoot je op een dag  The Iceman Cometh af op de kijker in
Bureau Amsterdam. Wat was er te zien?  Een
soort vlot met een stoet op ware grootte gekdoende soldaten erop.


FDJ: Op dat moment deed ik vrijwilligerswerk
in de kunstscene, waarmee ik veel mensen leerde kennen. Voor ik het besefte mocht
ik daar exposeren, nadat iemand dat werk had gezien. Het is als kunstenaar moeilijk
om actief te netwerken om tentoonstellingen te krijgen of te organiseren. Dus
iedere kans om gezien te worden, moet je benutten, al is het maar ‘om te
oefenen’. Er is altijd een kans bestaande dat er iemand getriggerd wordt.

HVC: Normaliter
zou je bij een eerste tentoonstelling al blij mogen zijn met een beetje
bemoedigende feedback, maar dat werk sloeg in als een bom.


FDJ: Er was inderdaad internationale
belangstelling en ik stond zelfs in Amerikaanse kunstbladen met dat werk, ik
wist niet wat me overkwam. Dat gaf me een superboost om verder te doen, alsook
het vertrouwen dat je – zelfs zonder een goed netwerker te zijn – toch heel ver
kan geraken. Ik kreeg dus echt wel een fair
chance. Als je de eenzaamheid van je atelier goed gebruikt en er alles
uithaalt, dan erkennen mensen dat ook.

HVC: Ik
geloof wel in ‘terugtrekking’ om een goed kunstwerk of product te maken.
Je was toen
al een jaar of dertig, dus je had reeds een hele ontwikkeling doorgemaakt. Was
het niet even slikken om nieuw werk te maken als je daarna terug je atelier
introk?


FDJ: Nee, integendeel! Ik besefte dat ik alle
kansen moest benutten die er waren! Dus ben ik als een idioot gaan werken. Op
die manier groei je heel snel in dat discours en toen was the sky the limiet! (lacht)









HVC: Het
leven is aan de doorzetters…


FDJ: Ik heb het gevoel dat ik als underdog begonnen ben, maar dat ik plots
een tool vond om een plek in de wereld in te nemen. Iedereen draagt toch een zekere
geldingsdrang in zich. Ik ben ten strijde getrokken om dat naar buiten te
brengen en dan ontketent zich die energie: “Hé, hier ben ik heel goed in!”


Door continu het gevoel te hebben dat je lot
in je eigen handen ligt en niet bepaald wordt door het gemak van
omstandigheden, kreeg ik een gevoel van vrijheid en kracht. Dat gaf me een
lekker gevoel, maar anderzijds is het evengoed een onzeker leven. Echter vind ik
het een privilege dat ik hiervan kan genieten. Als ik om me heen kijk en ervaar
dat iemand bang is zijn ‘vaste’ job te verliezen, zie ik dat ze panikeren omdat
ze dat draagvlak niet meer hebben. Dan denk ik: “Maar ik heb dat iedere dag!”.
Ik vind het net goed om autonoom te zijn en te beslissen in mijn eigen lot. Liever
heb ik het zo, in plaats dat mijn lot bepaalt wordt door iemand anders.

HVC: Vroeger
was je een typische kunstenaar: werken tot ’s nachts enzomeer, maar nu ben je –
mede door je twee kinderen – een echte nine-to-fiver
geworden. Voel je een verschil met vroeger qua creativiteit?


FDJ: Isolement en vacuüm in de studio
vertoeven, is vruchtbaar voor mijn creatie, maar het slokt natuurlijk een heel
deel van je privéleven op. Omdat ik er daarenboven zoveel tentoonstellingen
doorheen knalde, raakte ik vanbinnen helemaal leeg.


Op een gegeven moment is dat bij mij helemaal
fout gegaan. Ik verdiende op een gegeven moment vreselijk veel geld – vóór de
economische crisis – waardoor ik altijd verder en verder deed. Met die Amerikaanse
galerieën ging het allemaal ongelofelijk snel. Elke show moest voor de opening
al uitverkocht zijn, anders was het geen goede show. 



Op
de duur was het natuurlijk een verslaving om telkens die kicks te hebben.
Je denkt: “Kassa kassa!” (lacht). Maar het was het geval dat er in die
galeriewereld een soort gekte was. In die zin dat het de galeriehouders waarmee
ik werkte niet meer over leven ging en enkel over geldgewin. Zo word je
gestresseerd. 



Het is het klassieke verhaal van de popmuzikant die de ene dag
nog in zijn ukkie op zijn kamer speelt en plots vliegtuig in, vliegtuig uit
gaat. Ik dacht eerder: “Let’s do it!”. Je normen en waarden veranderen ook vlug.
“Normaal” was niet meer acceptabel. Ik spreek over de jaren 2004 tot 2007. Ik
kende immers niemand in mijn omgeving die dat meemaakte, dus ik kon er met niemand
goed over communiceren. Ik had het gevoel dat ik niet meer in touch was met de realiteit, want iedereen rond mij vond het
alleen maar ‘geweldig’! Je ego groeit, maar het is tegelijk een killer voor je gezondheid. Je zoekt namelijk
constant die bevestiging: “Ben ik wel de beste?”
Op een gegeven moment ben ik daarop
teruggekomen, aangezien er zich voor mij een drama heeft afgespeeld. Zodat
plots alles instortte. Intussen ben ik vader geworden en gelukkig veel meer down-to-earth. Ik heb mijn rock’-n-roll wel gehad. (lacht)

HVC: Voelde
je ook dat het in je werk allemaal wat ‘gewoner’, minder bombastisch mocht
worden?


FDJ: Ja, mijn werk is ingetogener geworden.
Je ontwikkelt je, je verandert… 

HVC: Je
wordt ouder… (knipoogt)

  
FDJ: Ja, (lacht) maar de tijdsgeest is eveneens
veranderd. Het optimisme dat er toen heerste – de extreme gekte van het overconsumeren,
het “alles kan” – is nu helemaal contra. Dat vraagt volgens mij om een ander
type kunst. Temeer omdat ik me zélf anders voel. Het is geen bewuste stap die
ik heb genomen, wel een logische. Ik heb momenteel even geen zin om met mijn
polyurethaanschuim helemaal wild te gaan doen. 

























 

HVC: Ik las
ergens dat je tegenwoordig met die nieuwste 3D-technieken werkt.

Wat kunnen
die 3D-technieken toevoegen aan je oeuvre?


FDJ: Een paar jaar geleden werd ik gevraagd voor een project met historische voorwerpen, The Holy land. De titel komt van het gebied in Israël waarover de eigendomsclaims nogal uiteenlopen. Hendrik de Achtste was een heilige, althans volgens zichzelf. Hij had ook helende krachten en via de kruistochten werd ook het idee van wie het heilige land toehoorde, aangevochten. Ik vond het in dit kader een passende titel, omdat de claim om land en de daarbij horende religieuze motieven, mij belachelijk voorkomen. Helaas is dit een terugkerend actueel thema in de geschiedenis van de mensheid.


Ik gebruikte sowieso altijd al historische
motieven in mijn werk, die ik dan zelf namaakte. Zo kwam ik op het idee om een
harnas in 3D in te scannen. Het idee van reproductie leek me wel interessant.
Iedereen omarmt die techniek nu, denkt dat het ons leven beter kan maken. Dat
idee deed me herinneren aan wat Walter Benjamin vertelt over reproductie, dat
het niet meer rond het aura of verhaal van het origineel draait. Het gevoel dat
in dat aura beschreven wordt en dat ook een meerwaarde geeft aan een kunstwerk,
fascineert me. 



Op zich transformeer ik materiaal in mijn atelier – ‘mijn
fabriek’ waar ik vloeistoffen omzet tot een sculptuur. Daardoor voeg ik een aura
aan een object toe. Mijn werk gaat tevens over het foute van productie, zoals
massaproductie. Het interesseert me hoe ze in een museale context bezig zijn
met erfgoed. Hoe belangrijk ís het om erfgoed te hebben en dat te beschermen in
een museum? Dat zegt iets over onze identiteit. Wij, Nederlanders, hebben iets
met onze Nachtwacht van Rembrandt. Als
het origineel niet meer belangrijk is, gaan we voorbij aan een soort gevoel bij
dingen.


Hendrik VIII heeft dat harnas écht aangehad.
Zijn lichaam is made to measure, het
negatief van zijn lichaam zit daarin. Ik heb dus eerst die 3D-techniek
gebruikt, die ik vervolgens heb opgezet in polystyreen, waardoor je een
devaluatie krijgt van het origineel: zowel financieel als cultureel. Daarom
probeer ik die technologie tegelijk uit te dagen. Die 3D data, miste aan de
achterkant van het beeld data. En als die machine die het moet uitsnijden geen
data heeft, dan doet die maar iets, dan abstraheert het bepaalde gedeeltes. Ik
vind dat mooi. 

Technologie is niet perfect is en ik wil dat onderuit halen. Net
zoals bij het brons gieten, wilde ik bij deze techniek een of ander gat in het
systeem vinden om een soort corruptie uit te voeren. Ik heb het dan van polystyreen
naar brons gebracht om het een waardevermeerdering te geven  Echter dient het evenzeer materiebevraging,
want daarna heb ik geprobeerd om aan dat brons een aura te geven. 



Die Henri XIII heb ik verschillende gedaantes
gegeven, van food combat armer tot fashionable Henri. Maar die drie fases in
zijn leven, gaan ook over sterfelijkheid en vanitas. 

Hij was gek van harnassen,
omdat hij zich wilde verheffen boven de mensen. Niet alleen omdat hij koning
was – waardoor hij religieuze krachten zou bezitten – maar op die manier had
hij de mogelijkheid om high tech
harnassen te maken en zich te profileren als iemand van de toekomst. Dat idee
is zo ontstaan: het maakbare – “ik kan er van één item tien maken” – maakt
tegelijk dat je authenticiteit verliest. 

Dat is typisch nu, want niks van wat
je koopt is authentiek. Langs de andere kant, wat is het belang van
authenticiteit? Blijkbaar is het belangrijk een soort bevestiging te hebben van
je roots. We leven immers momenteel in een tijd waar je alles kunt produceren.

In een museum in Frankrijk heb ik dat verder
getrokken. Je kan met een 3D scanner een mal maken van archeologische vondsten,
de welke je eigenlijk niet aan mag raken en die heb ik vervolgens in mijn werk geïncorporeerd.
Voor een volgend project wil ik iets met
MRI-scans gaan doen, lichaamsscans in ziekenhuizen. Die 3D-technologie gebruik
ik weliswaar niet om kunst te maken. Gewoon iets laten uitvoeren om ‘kunst’ te
maken, interesseert me niet.  

HVC: Het
gaat je niet om vormelijk sterk werk te tonen, wel om ons dingen te doen
inzien?
Voor de expo
in het Middelheimmuseum vond je het ook interessant om iedereen te doen
kantelen met je elf bronzen sculpturen.


FDJ: Nog even over die technologie: als je
het niet weet, realiseer je het niet. Toch is het voor mij belangrijk om die
route af te leggen om tot iets te komen. Ik zie dat als een nieuwe ontwikkeling
in mijn werk.









HVC: Vroeger
wilde je net niet in brons werken, omdat het zo voor de hand lag… Toen je je bronzen
beelden in het Middelheim zag, vond je het dan niet ‘fijner’, alleen al omdat
het materiaal meer waard – waardig – is vergeleken met werk in polyurethaanschuim, dat bijvoorbeeld al veel makkelijker stuk
te maken is?


FDJ: Voor mij maakt dat niks uit. In de
beweging naar dat brons toe, bestaat er tevens een scheiding tussen dat werk dat
ik oorspronkelijk maakte en nu met dat brons. Al duurt het enige jaren vooraleer
mensen aannemen dat die materiaalevolutie er voor de kijker is, maar voor mij
voelt dat hetzelfde. In zo’n gieterij heb ik evenzeer het gevoel dat ik in dat
proces moet duiken om dat werk authenticiteit te geven.

HVC: Maar mensen
hebben ook graag dat Folkert De Jong er met zijn handen aan heeft gezeten.


FDJ: Bij de volgende expo Court of
justice bij Fons Welters, laat ik een werk wél helemaal uitvoeren.

HVC: Als
statement?


FDJ: Nee, want daarin voel ik niet dat dit
niet mijn werk zou zijn. Het is ook zo specifiek waardoor ik daar in mijn hoofd
ontzettend mee bezig ben. Het voelt hetzelfde als ik zelf iets maak in dat materiaal.
Dat is nieuw voor mij, want ik claim dat het mijn kunst is. In wezen heb ik
daar evenwel met mijn vingers niet aangezeten. Al ga ik natuurlijk vaak naar
dat bedrijf om het proces op te volgen en zie ik veel potentie in de skills van
die mensen. 

Ik beschouw het als een soort extensie van mijn geest, want ik kan
vanzelfsprekend niet alle ambachten in de vingers hebben. Als dusdanig kan ik met
mijn sculpturen een verschijningsvorm oproepen bij een publiek en dan hoéf ik
dat niet aan te raken.

HVC: We
mogen hier dus niet uit opmaken dat je het piepschuim beu bent?


FDJ: Het is zonder twijfel het geval dat wanneer
je een materiaal vaak gebruikt, je er in gaat denken. Ik was altijd één met
mijn polyurethaanwerk, maar had niet het idee dat ik mij aan dat medium moest
houden. Als ik verander van materiaal, komt dat eenvoudigweg voort uit een
soort vormelijke noodzaak. 






HVC: Ergens
zeg je dat de relatie spiritualiteit en materie belangrijk is. De materie moet
kloppen met wat je uitdraagt en wie je bent. Materie staat niet los van het
idee, het is geen bijzaak.


FDJ: Klopt.

HVC: Hoe
belangrijk zijn de titels die je aan je werken geeft? Want er zit altijd een
tricky rock’-n-roll-kantje aan, zoals Meet
me and Mister Beefy.…


FDJ: Voor mij zijn ze een percentage van het
kunstwerk. Het is een trigger, een sleutel naar wat erachter ligt, net als een
filmtitel. Mijn titels willen zeker niet misleiden. Titels hebben een enorme
invloed op hoe je een kunstwerk bekijkt.

HVC: We
hebben het nog niet over humor gehad, net zo goed een facet in je werk, dacht
ik.


FDJ: Ik heb nogal veel momenten van extase.
(lacht) Humor heeft te maken met relativeren, dat je de dingen ‘licht’ ziet.
Dat maakt het leven draaglijk. Voor mezelf als de dingen wat beginnen te
ontstaan zie ik dat toch als een feestelijke ervaring en ik hoop van de
kijker hetzelfde.

HVC: Je
neemt de kunstgeschiedenis overal in je werk mee. Zo maakte je bijvoorbeeld Les Saltimbanques, een ode aan het werk
van Picasso.  Je praktijk lijkt de wereld
in stukken te delen en in een collage samen te brengen.


FDG: Ik vraag me constant af hoe kunstenaars
in de kunstgeschiedenis zelf een rol hebben gespeeld met hun werk en in de
creatie van een eigen mythe. Ik vraag me ook af: “Wat heeft het voor zin om
kunstenaar te zijn? Voegt het wel iets toe aan de wereld?”

HVC: Denk je
op sommige tegenslagdagen van: “Was ik maar beter verpleegkundige geworden, dan
kon ik écht mensen helpen?”


FDJ: Nee. (lacht) Ik heb wel het gevoel dat
‘het werkt’ wat ik doe. Een half jaar geleden heb ik een manifest geschreven –
wat best moeilijk was – waarin stond beschreven wanneer kunst er echt toe doet.
Ik had een tentoonstelling gemaakt in een
museum waarbij ik verschillende mensen had betrokken waarmee ik had
samengewerkt, omdat ik er een verwantschap mee heb. Bijvoorbeeld met het
theatergezelschap The Woostergroup, Walter
Van Beirendonck, alsook een architectenbureau en grafisch ontwerpers. Mensen
met wie ik een overeenkomst voel, maar die toch ander werk maken. Alsof ik me
daarmee wil identificeren. Ik ben me bewust van de tendens die heerst bij de
professionals in al die verschillende vakgebieden. 



Iedereen is bezig met diens
positie in onze tijdsgeest. Toch voelt het 

alsof de kunstenaar daarin een
beetje een impotente positie heeft: “Ik ben ‘maar’ een kunstenaar.” Misschien
zou dat veel sterker kunnen doorwegen in de maatschappelijke context. Zo’n
manifest is natuurlijk een soort ideaal, maar dat mag je uiteraard niet
veralgemenen. Ik wilde daarmee een connectie maken tussen de verschillende
vakgebieden, zodat er een groter draagvlak ontstaat in het interculturele
discours.

HVC: Mode,
architectuur en grafische vormgeving, zie je sowieso in het straatbeeld. Voor
‘kunst’ moet je vaak een museum of galerie binnenstappen, tenzij de kunstwerken
in de openbare ruimte staan. Van jou zijn nog niet veel werken in de openbare
ruimte zichtbaar. Op die wijze zou je wél effect kunnen scoren.


FDJ: Ik probeer dat meer en meer te doen,
omdat ik besef dat ik daar wel wat mee kan bijdragen.

HVC: Ik vermoed
dat werk in de openbare ruimte maken een andere manier van denken is ten aanzien van de kijker.

FDJ: Voor kunst in de openbare ruimte ben je
als kijker – die het kunstwerk toevallig in zijn dagelijkse bezigheden
passeert in een ander state of mind.
In een museum staat het publiek meestal open voor wat de kunstenaar te
vertellen heeft, wat niet het geval is in de publieke ruimte. 
Ik moet toegeven
dat ik lange tijd bezwaar had tegen kunst in de openbare ruimte, omdat niemand
daar echt op zit te wachten. Geregeld zie je dingen die decoratief zijn en daar
wil ik niet aan meedoen. Nu zie ik het als een  mogelijkheid om iets
uit te dragen naar een ander – en groter – publiek dan een kunstpubliek. 



Ik
vond het steeds een te grote verantwoordelijkheid, want mensen moeten er toch
mee leven, willens of wetens. Weliswaar besef ik dat je je verantwoordelijkheid moet nemen als kunstenaar en ervoor moet zorgen dat het iets bijdraagt.
Het is niet alleen iets is om je huur mee te betalen, het kan echt wel de
moeite waard kan zijn dat ander publiek te bereiken met een goed werk.

HVC: Wat heb
jij meer dan andere kunstenaars? Is het doorzettingsvermogen, de lef… ?

FDJ: Ik heb heel veel behoefte om wat ik maak naar buiten te brengen, om te
communiceren en ik zet alles in om dat naar buiten te brengen.

HVC: Maar
doe je dat dan niet om gewoon ‘aaitjes’ te krijgen?
FDJ: Ik doe het niet om mezelf te complimenteren.
Ik geef ook graag lezingen om op die manier mijn ideeën over hen uit te
storten. Dat is voor mij bijna hetzelfde als kunst maken. Ik moet natuurlijk
zien dat ik niet té veel vertel. Zo heb ik namelijk al verzamelaars teleurgesteld,
in die zin dat ze nooit meer met dezelfde blik naar dat werk kunnen kijken. Ik
denk als je je omgeving serieus neemt, je al een stap verder bent in het naar
buiten brengen naar je werk.

HVC: Dat is
gesproken Folkert, dank je voor het fijne gesprek!






Hilde Van Canneyt, oktober 2015

Expo Folkert De Jong: Court of justice
Van 27/11/15 tot 16/01/17
Galerie Fons Welters
Bloemstraat 140
1016 Amsterdam
www.fonswelters.nl
www.folkertdejong.org






Credits foto’s kunstwerken:

The Holy Land, Fotografie Aatjan Renders, Courtesy de kunstenaar.

– David Shankbone





 



Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *