Categorieën
Interview Uncategorised

Interview met Jean Bilquin



vorig interview: Thierry Mortier, volgende interviews: Geoffrey Enthoven/Peter Buggenhout
Interview met
Jean Bilquin (1938), Drongen, winter 2012- zomer 2013.




Hilde Van Canneyt: Nadat je grafische vormgeving
studeerde en avondles volgde aan de academie – en later werkte in een
fotogravure, dan in een drukkerij en dan nog later aan de slag ging als
grafisch ontwerper in een reclamebureau – heb je uiteindelijk besloten om in de
jaren ’60 een carrière als kunstenaar uit te bouwen. Hoe is die klik er gekomen
en wat waren je drijfveren om in dit vak te stappen?



Jean Bilquin:
Eerst moet ik je vertellen hoe ik er toe gekomen ben om een opleiding als
grafisch tekenaar te kiezen. Ik had namelijk een oom die mij vertelde dat hij
nogal wat kunstenaars had gekend en dat het allemaal armoezaaiers waren,
sukkelaars die hun werken soms moesten omruilen om wat eten te hebben. Hijzelf
had een aantal schilderijen gekocht die hij mij liet zien als ik erom vroeg,
want bijna al zijn werken waren ingepakt en netjes opgeborgen. Dat fascineerde
mij natuurlijk en ik denk dat ik op die manier nog een grotere behoefte heb gekregen
om later kunstenaar te worden, want ik wist bij mezelf al dat ik dat wilde
worden. Maar door die negatieve raad te krijgen ging ik toch maar eerst naar de
beroepsschool om er grafisch tekenen te volgen. Waar ik trouwens ook veel heb
geleerd.
Tezelfdertijd
ging ik ’s avonds reeds van mijn dertiende jaar naar de avondschool in de
academie. Dat was elke avond van de week: van 17.30u tot 19.30u en dat
gedurende 7 jaar.
Mijn eerste werk
was in een fotogravure, maar ik voelde bij mezelf dat dit niet mijn wereld was.
Zo ben ik enkele keren van werk veranderd tot ik uiteindelijk in Brussel in een
publiciteitsagentschap kon werken. Eerst als uitvoertekenaar en na een tijdje
als ontwerper. Wat mij dan weer tot het inzicht bracht dat ook dit mijn wereld
niet was. Het deed me vooral inzien dat ik niet de mentaliteit had mijn tijd en
energie, voor de rest van mijn leven, in die oppervlakkige showwereld te
steken.
Zo ben ik in 1967
definitief gestopt en heb ik mij vanaf dan volledig gewijd aan mijn eigen werk.
Het was
natuurlijk een onvoorspelbare tijd, maar ik heb daar nooit veel moeite mee
gehad. Ik had het geluk dat ik toch een zekere respons kreeg en dat er mensen
waren die mijn werk apprecieerden en ons hielpen, waardoor wij weliswaar met
weinig konden overleven.
HVC: Toen was je ook geen leraar en had je ook
het geld niet om zomaar te beginnen schilderen.


JB: Neen, ik ben
begonnen als vrije kunstenaar. Tijdens de tien jaren die volgden, heb ik
alleen
m
aar getekend en geschilderd. Je kan toch niet blijven ingaan tegen je
eigen ding, dat gaat niet. Ik ben niet gelovig, maar ik begrijp dat er mensen
zijn die plots de behoefte voelen om naar een klooster te gaan. Waarschijnlijk
is dat ook door omstandigheden. Het heeft iets te maken met geloof: je gelooft
in jezelf of in een ander of in gelijk wat. De werken die ik toen maakte
stonden nogal dicht bij de Vlaamse expressionisten, ze hadden iets naïefs. De
bedoeling was voor zover ik wist waar ik mee bezig was, om zoiets te maken en
dat was natuurlijk voor een stuk een reactie op die wereld van de publiciteit
waar alles oppervlakkige show is… En het verbetert er niet op, het wordt
alleen nog maar erger. Zo wou ik dus loskomen van die wereld die mij niet
interesseert.
HVC: Hoe is dat leraarschap er gekomen? Had je
het gevoel dat je er toch nog iets bij moest doen?


JB: Neen, want ik
had absoluut geen behoefte om les te geven. In feite heb ik altijd een allergie
gehad voor scholen. Natuurlijk is een academie geen school zoals een gewone
school. Maar spijtig genoeg is alles zo geëvolueerd dat er nog weinig verschil
is tussen een gewone school en een academie.
Hoe ben ik toch
les beginnen geven? Het leven hangt soms samen van toevalligheden en de invloed
van andere mensen rondom. Ik had een vriend, André Roeland, die me vroeg of ik
in zijn plaats les wilde geven aan het RHOK in Brussel. Eerst had ik geen zin,
maar na lang aandringen begon ik het als een uitdaging te ervaren en zo ben ik
in die wereld terecht gekomen. De eerste jaren viel dat wel mee, want je krijgt
toch wel een positieve respons van de studenten en dat geeft je
wel een soort energie. Maar na een paar jaar kreeg ik de kans om les te geven
aan de academie van Gent en dat was net op tijd, want ik vond het na een paar
jaar genoeg geweest. In die tijd was de academie nog een plaats waar ik me goed
in voelde. De directeur, Pierre Vlerick, was zelf ook een goed kunstenaar en
hij wist het juiste evenwicht te creëren waarin er een grote vrijheid kon
ontstaan
voor de docenten en de studenten. Daarbij
heeft hij de academie van Gent ook een uitstraling gegeven via de culturele
activiteiten die hij organiseerde – zowel theater als muziek – in de Zwarte
zaal.
HVC: Hoe
oud was je toen je begon met schilderkunst te geven?


JB: In ’67 ben ik
gestopt met publiciteit en tien jaar later ben ik beginnen lesgeven in de
academie, dat was in ’77 – ik was toen 39 jaar. Het waren prachtige jaren waar
ik ook zelf veel heb uit geleerd – ook op menselijk vlak – door de confrontatie
met de studenten.


Het kleine duiveltje, 1999 (170×140)



HVC: Wat was de reactie van het publiek toen je
als kunstenaar met je werk naar buiten kwam?


JB: In het begin
had ik al relatief veel succes met mijn werk. Het was werk dat nogal veel
mensen aansprak
. Het waren werken die wel dicht bij het
expressionisme stonden, maar die ik toch op een eigen manier vormgaf.
Het was als reactie op die oppervlakkige wereld van de reclame. Ik zocht de
eenvoudige gewone mens in al zijn “zijn”, als individu en als simpel, naïef
wezentje.
HVC: Heb je veel last gehad van eenzaamheid gedurende je carrière? Lonely at the top?

JB: Ja, zo is het
gewoon. Bij een muzikant of een toneelspeler is dat iets anders,  zij treden op voor een publiek. Maar een
plastisch kunstenaar … wij zijn altijd alleen met ons werk.
Het
is misschien raar om te zeggen, maar ik ervaar dat niet negatief. Het is een
andere wereld en alleen zijn met jezelf geeft je ook meer kans om dieper na te
denken en je te concentreren op je werk. Zelfs in de eenzaamheid die de
essentie is van de mens – of liever het lot van de mens – en waarin je verplicht
bent om te zoeken naar een openheid die zeer abstract is en ook de essentie is
van de ruimte. Maar als ik werk, ben ik niet alleen, omdat ik dan met iets
bezig ben dat evolueert en tot leven komt – als het lukt natuurlijk. (lacht)
HVC: Dat is inderdaad het moeilijke. Fotograaf
Carl Uytterhaegen (°1944) vertelde me bijvoorbeeld dat hij nooit foto’s gaat tonen waar
mensen bij zijn, omdat hij dan feedback vraagt en mensen durven toch niet
eerlijk te zijn. Dus heeft hij liever dat zijn goede vrienden naar zijn expo
gaan waar hij niet aanwezig is, zodat hij de schijnheilige kritiek niet
moet horen.

JB: Ja, zo zijn
de mensen uiteindelijk, en toch voel je de behoefte om feedback te krijgen. 


atelierbeelden


HVC: Heb je een vast werkpatroon? Werk je van 9
to 5 of werk je liever ’s avonds/’s nachts?



JB: Ik sta op
rond 9 uur, soms vroeger. Ik ondervind dat ik 9 uur slaap nodig heb. Ik ontbijt
en ga naar mijn atelier. Gewoonlijk werk ik dan tot 13u in mijn atelier met een
paar onderbrekingen om iets te drinken. Ik werk normaal tot ongeveer 19u, na
het avondeten werk ik nog zelden in mijn atelier. Soms maak ik ’s avonds nog
een wandeling. Wat niet betekent dat ik ’s avonds niet in mijn atelier ga
kijken naar het werk dat ik die dag heb gemaakt.
HVC: Mis je tegenwoordig niet het sociale contact
dat je had toen je nog op de academie werkte? Je vrouw is wel thuis …


JB: Toen werkte
ik tot 20 uur, ik werkte de hele dag. Nu komen er ook veel andere dingen bij.
Vooral mijn sculpturen. Enfin, ik doe zoveel dingen … Er zijn ook zoveel
dingen die ik niet kan doen, omdat ik zelfs geen tijd heb. Grafiek maak ik
bijvoorbeeld bijna niet meer. Ik had vroeger twee persen, maar ik heb er één
van verkocht. Je kunt niet alles doen.


interieurbeelden


HVC: Concentreer je je nu vooral op je beelden of
op je schilderijen?



JB:
Ik teken veel, maak veel notities in tekenboeken van waaruit ik vertrek om werk
te maken. De laatste jaren boeit het mij om een thema dat ik uitwerk in een
schilderij of tekening,  ook
driedimensionaal – vorm te geven. Ik vind dat enorm interessant, omdat
eenzelfde uitgangspunt totaal andere facetten krijgt die anders onmogelijk
zijn. En de realiteit zit ook zo in elkaar: het is de vorm die de inhoud
bepaalt en als plastisch kunstenaar heb ik die mogelijkheid. In de natuur is
dat ook zo: elk object wordt totaal anders naargelang het seizoen of de
belichting.
HVC: Ik was aanwezig op je publieke interview met
Willem Elias op de kunstbeurs Lineart in december 2011. De provincie steunt de laatste vijf
jaar ieder jaar een kunstenaar die een hommagetentoonstelling krijgt en dit
jaar was jij dat.
Daar zei je “Kunst maakt in zekere zin zichzelf,
de kunstenaar is een bevoorrecht intermediair, een uitvoerder, een
interpretator van wat het verleden ons leert.” Je ziet jezelf dus meer als een
uitvoerder, niet van wat
jij denkt, maar van wat het heelal je brengt.
Klopt dat?


JB: Ja, voor een
stuk wel. De kunstenaar vindt de wereld niet uit, maar kan slechts een
interpretatie geven van wat aanwezig is. Mocht er geen wereld zijn, dan zouden
er ook geen kunstenaars zijn. Alleen doordat er dingen zijn, kan de kunstenaar
kiezen wat hem boeit, waar hij iets mee doet en waar hij een vorm aan geeft. De
wereld is oneindig complex, zodat het er op aankomt om de juiste keuze te
maken.
HVC: Geloof je in de kunstenaar als genie?

JB: Dat is allemaal
niet waar, dat bestaat niet. Het verschil met andere mensen is dat een
kunstenaar iemand is die over de dingen nadenkt: over de natuur, over de
mensen, over de werkelijkheid en dat hij de behoefte voelt om er iets mee te
doen en er een vorm aan geeft.
Maar de meeste
mensen willen daar niet mee bezig zijn of dieper op ingaan, omdat het iets
lastigs is, omdat het een soort van onrust geeft. Het interessante aan kunst is
dat kunstenaars dat vastleggen en dat mensen zich daar later in herkennen. Als
ik iets lees van een schrijver die ik formidabel interessant vind, dan zijn dat
vaak zaken die je zelf ook ooit gedacht hebt, maar nooit die vorm zou kunnen
geven hebben. Dat die persoon het zo kan formuleren, maakt hem tot een goede schrijver.
Maar het formidabele van kunst is dat het absurd kan zijn, maar toch de
werkelijkheid kan vastleggen. De surrealisten, René Magritte bijvoorbeeld, hebben
enorm veel waarheid vastgelegd en toch is het absurd. Maar de wereld is ook
voor een stuk absurd.
HVC: Hoe blik je terug op de verschillende fases
van je carrière? Willem Elias zei: “Zijn oeuvre is bijna een hinkelspel van
verschillende figuratieve en abstracte werken”. Toen Elias naar je hoogtepunt
vroeg, antwoordde je dat de kunstenaar eigenlijk het meest met zijn laatste
werk bezig is, omdat alles wat je maakt ook een gevolg is van wat je vroeger
gemaakt hebt. Het is altijd een evenwicht om de juiste vorm te geven aan dat wat
je zoekt. Sowieso zie je dat als kunstenaar als een gesprek met jezelf – het is
een manier om een gesprek aan te gaan, maar tegelijkertijd is het een gesprek
dat nooit af is.


JB: Ook met
woorden spreek je altijd tegen jezelf, ook als je met iemand anders spreekt. Ik
denk dat iedereen zo is. Iedereen spreekt voortdurend tegen zichzelf. Niet
luidop natuurlijk, anders zit je in een gekkenhuis.
Een kunstenaar
denkt en spreekt ook in het medium waarin hij zich uitdrukt. Als plastisch
kunstenaar denk ik ook in ruimte, vormen en kleuren, alsook in materie, licht
en duisternis. 


Stappende mensen en hindernissen, 2002 (100x150cm)

De overtocht, 2005 (gips en beton, 76x60x20cm)



HVC: Eerst ben je gaan schilderen, later ben je
gaan beeldhouwen. Je bent dus veranderd van métier, waardoor je jezelf zou
kunnen beperken. Maar je zei: “Het moet altijd lijken alsof je voor de eerste
keer een werk maakt, het moet een strijd met de materie blijven.”


JB: Het mag geen systeem
worden, het moet fris blijven, zodat je de behoefte voelt om verder te werken.
Het moet een uitdaging zijn om te zorgen dat het nieuwe er nog in blijft
zitten. Je doet alles ook altijd op een andere manier. Anders zou je stoppen,
maar er is geen enkele kunstenaar die stopt. Waarom? Omdat je natuurlijk nooit
100% tevreden kan zijn over een werk. Het is nooit volledig allemaal af en je
evolueert ondertussen altijd maar. Wat ik nu denk en zeg is niet wat ik zou
gezegd hebben toen ik twintig was. Het zou maar erg zijn: je hele leven lang
altijd maar hetzelfde zeggen.
HVC: Daarom interview ik ook graag oudere
kunstenaars of iemand die al iets gepresteerd heeft. Sommige zelfgenoemde
kunstenaars die net van school komen, denken soms dat ze het warm water hebben
uitgevonden, terwijl ik ze dan liever nog wat laat brubbelen in hun warm water. Ze nemen het mij soms kwalijk dat ik
nog geen interview met hen afneem, maar ze zijn soms nog te weinig geaard. Wat
evengoed interessant kan zijn. Maar als ze interessant zijn, lopen ze toch niet
weg.


JB: Alle
kunstenaars beginnen met wat hun voorgangers hebben gedaan, maar door te werken
komt men tot zijn eigen wereld. Er bestaat geen echte regel hoe dat komt, maar
door de evolutie in je eigen werk en door de veranderingen die je in het leven
ervaart, ontstaat er iets wat er voordien nog niet was. Dat is de essentie van
het werk. Eigenaardig genoeg is dat de kern waarover het gaat en eigenaardig
genoeg is het resultaat dikwijls al aanwezig in de eerste werken, maar nog niet
voldoende uitgesproken. Hier zit de kern, maar zoals ik reeds zei: “Een
kunstenaar is geen uitvinder, hij is een “vinder” – en soms ook een “vlinder”.
(knipoogt)
HVC: Ben je dan nu niet meer in staat om het
beste werk te maken? Je hebt toch vijftig jaar ervaring opgebouwd? Dan moet je
dat toch kunnen sublimeren?


JB: Ik weet dat
niet, je kan dat niet weten. Je eigen werk inschatten is wat je toch maar na
een zeker tijd kan. Ik heb ondervonden dat werken waar ik soms heel tevreden
over was, achteraf gezien toch niet de beste werken waren. Natuurlijk ben je
nooit 100% tevreden. Op het moment dat je het gemaakt hebt wel, maar ‘s
anderdaags begint dat alweer te verslappen. Je vindt het goed genoeg om te
stoppen en een volgend werk te maken. Je kan er ook niet mee bezig blijven,
want je kan ook een werk kapotmaken. Dat heb ik ook al meegemaakt. Ik heb al
verschillende keren een werk vernietigd door er te lang op te werken. Dat is
één van de problemen van een kunstenaar: er volop geconcentreerd mee bezig zijn
en er afstand kunnen van nemen en op tijd beslissen of een werk af is. Dat is
een probleem waar kunstenaars vóór het modernisme waarschijnlijk minder
problemen mee hadden.
HVC: Schilder Bruno Vekemans zei eens in Humo:
“Een slecht werk in een atelier is als een rat in een bakkerij, een rotte appel
eigenlijk.” Klopt dat?


JB: Ja, het is
niet aangenaam om je eigen mislukkelingen aan te zien. 



Orpheus, 1998 (75x90x47)



HVC: En stoort het je dan niet ten opzichte van
je nieuwe werken, dat dat ouder werk er nog staat? Want je wordt er ongetwijfeld
nog door getriggerd?


JB: Nee, het zou
kunnen gebeuren dat wanneer ik begin te werken en te prutsen op dat oude werk,
dat ik een reactie krijg, waardoor ik dan het volgende werk veel spontaner ga
maken. Bij mij is dat toch zo. Ik heb dat bijvoorbeeld ook bij een werk waar
teveel materie op komt of waar teveel kleur in zit. Er zijn zodanig veel
invloeden en mogelijkheden … Er staat daar ook geen gouden regel op. Een
voordeel van de eenzaamheid als kunstenaar is dat we de vrijheid hebben om te doen
wat we willen en ons tijdens het creëren van niemand iets moeten aantrekken.
HVC: Toch hoor ik overal dat feedback
noodzakelijk is …


JB: Nochtans kan
geen enkele kunstenaar blijven werken zonder respons. Dat is menselijk. Maar je
moet het ook niet doen voor die respons.
HVC: Stel dat er een museumdirecteur je
toestemming zou geven om een zaal te vullen met al je favoriete kunstwerken,
wat zou er dan uit de bus komen?


JB: De keuze van
de werken die je wilt tonen hangt natuurlijk af van de ruimte waarover je
beschikt en wat je in een vorige tentoonstelling reeds hebt getoond. In mijn
tentoonstelling in het PMMK in Oostende (nu Mu.ZEE) heb ik werk getoond van
1979 tot 1996. Het was een groot overzicht van mijn werk, maar ik ben van 1979
begonnen omdat ik vond dat de vorige werken een te grote breuk zouden hebben
gemaakt met de werken die ik wilde tonen. Om alles te tonen was zelfs de grote
ruimte die ik ter beschikking had, niet voldoende.
In mijn
tentoonstelling in het Caermersklooster, heb ik werk getoond die in die
specifieke ruimte het best tot uiting kwam en met de architectuur samenging.
In mijn expo in
het Sint-Pietersabdij heb ik rond thema’s gewerkt waarin de mens centraal
stond.
HVC: Ik denk wel dat je het type kunstenaar bent
die blijft doorwerken, ook zonder tentoonstellingen in het vooruitzicht. Veel
jongere kunstenaars zeggen dat ze tussen projecten en opdrachten door geen werk
maken.


JB: Ja, in
periodes dat ik bijna niets meer verkocht, ben ik blijven voortwerken. Maar je
bent altijd wel met projecten bezig. Ik heb vroeger een jaar niets anders
gemaakt dan grafiek. Ik heb een map gemaakt met elektronische muziek van mijn
vriend Lucien Goethals, een foto van Juul Vandevelde en een gedicht van Nick
van Bruggen. Het was niet de bedoeling om er onmiddellijk mee te exposeren.
Later heb ik dit totaalwerk verschillende keren tentoongesteld, onder andere in
het museum Dhondt-Dhaenens in Deurle, in het ICC in Antwerpen en ook in galerie
Veranneman in
Kruishoutem. Ik ben nog steeds blij dat ik dat werk heb
gemaakt.
Ik heb ook veel
werken gemaakt die ik nooit heb getoond.
HVC: Wat komt de toeschouwer eigenlijk over jou
persoonlijk te weten door naar je werk te kijken?


JB: Dat weet ik
niet. Maar wat ik wel weet is dat iedereen alles interpreteert vanuit zijn
eigen levensomstandigheden, of vanuit wat hij gezien en gelezen of ervaren
heeft
.


Gelijkheid en de oneindige verscheidenheid, 2010 (180x235cm)



HVC: Als mensen feedback geven, schrik je dan
soms van wat ze zeggen? Dat ze iets zeggen waarvan je denkt: “Aha, zo heb ik
het nog nooit bekeken”?



JB: Als ze mij
vragen: “Zeg nu eens iets over dat werk”, dan zeg ik andere dingen dan wat ik
dacht toen ik het gemaakt heb. Dat is dan totaal iets anders. Als ik iets zeg,
kijk ik naar dat werk en zie ik daar dingen in. Ook inhoudelijk zijn dat
dikwijls zaken die ik zelf moet aflezen, al heb ik het zelf gemaakt. Een werk
van twee jaar geleden bijvoorbeeld, is wel bewust een schilderij dat een
synthese is van verschillende werken die ik afzonderlijk heb gemaakt.
HVC: Wat is de titel?

JB: Vroeger gaf
ik geen titels aan mijn werken. Nu doe ik dat een beetje zoals mensen een naam
moeten hebben om het te situeren of het te kunnen opzoeken. Ik vind dat niet
belangrijk, je kan er veel verschillende titels aan geven. Een naam kan ook
afleiden en een werk verengen, waardoor de inhoud beperkt wordt.
HVC: Waaruit is je bronnenmateriaal ontsproten?
Kunstenaar Henri Matisse is iemand die eruit springt. Is dat zo?


JB: Dat klopt.
Die frisheid van dat werk. Die synthese van dat werk. Dat decoratieve, maar
tegelijkertijd met zo veel inhoud. Er zijn weinig kunstenaars die beiden zo
sterk kunnen combineren. Van jongsaf aan vond ik zijn werk buitengewoon. Ik
voel een heldere schoonheid dat je bij weinig kunstenaars aantreft.
HVC: Leer je ook iets van de jongere garde?
Hebben zij invloed op jou?


JB: Ik probeer
voor alles open te staan, maar de hoeveelheid kunstwerken die de mensheid heeft
achtergelaten, is enorm. Het verleden is natuurlijk groter dan het heden.
HVC: Is het bewust dat je je niet door de
jongeren laat beïnvloeden, maar meer naar ‘de klassiekers’ kijkt?


JB: Ik zei je al
dat je altijd door alles beïnvloed wordt. Ook wanneer je je afzet tegen iets,
is dat beïnvloeding. Ik ben niet tegen de jongeren, ook niet voor. Ik vind
natuurlijk dat er meer te leren valt van grote kunstenaars uit het verleden.
De man die de boot zag in de lucht (Beaufort ’06, Zeebrugge)


HVC: Maar vind je het niet erg dat die jongere
kunstenaars je soms voorbijsteken of meer succes hebben en meer krantenartikels
scoren?


JB: Dat is
natuurlijk zo. En dat hangt af van de galerieën die je verdedigen. Dat werk dat
ik bijvoorbeeld gemaakt heb in Zeebrugge “De man die de boot zag in de lucht”,
had ik nooit alleen kunnen maken. Ere-conservator Willy Van den Bussche heeft me
altijd gesteund, hij heeft veel werk gekocht voor het museum en door hem heb ik
aan Beaufort deelgenomen. Ik zie wel dat de laatste generaties meer ambitieuzer
zijn, in die zin dat ze zelf hun werk promoten op een nogal agressieve en
arrogante manier. Maar dat is niet alleen in de kunst zo, dat is iets wat je in
heel onze maatschappij ziet en waar de media vooral op inspelen.
HVC: Spijtig aan de kunst dat die contacten
meespelen: “Die kent die en die beschermt die.”


JB: Dat is
menselijk. Wat ik wel bewonder aan de jongeren, is waar ze die energie halen.
Niet allemaal, maar wel diegenen die het zo ver brengen, zij lopen de wereld
rond. Ik zou dat niet kunnen. Ik doe dat niet graag, ergens naartoe gaan. Ik ga
niet zeggen dat ik nog nooit in een galerij ben binnengestapt en geluisterd heb
om daar eventueel te exposeren. Ik heb dat al gedaan, maar bijna nooit. Ik heb
dat ook nooit moeten doen, omdat ik altijd tentoonstellingen had. Ik kan ook
niet zeggen dat het altijd de interessantste galerijen waren, maar die jonge
gasten hebben een strategie die niets te maken heeft met de kwaliteit van hun
werk. Ze zorgen dat ze in contact komen met de juiste personen en ze hebben een
hele strategie uitgedokterd. Ik kom uit de generatie van ’68 die tegen dat
soort praktijken was, ik stapte uit de commerce van de publiciteit, omdat ik
tegen die dingen was en plotseling komen we in een wereld waar het zo moet. Als
je het zo niet doet, ben je een onnozelaar of ben je niet goed, terwijl dat
vroeger negatief was. En nu is dat bijna positief. Nu gebeurt er het volgende:
er is een generatie van mensen die het soms ver brengen en die zodanig bezig
moeten zijn met al de dingen daarrond, dat ze op den duur geen tijd meer hebben
om hun werk te doen en ze het laten doen door externen.
HVC: Heb je zelf nooit gewerkt met assistenten?

JB: Neen, want ik
werk zelf te graag aan mijn werk. Ik doe zoveel mogelijk zelf. Dat geeft mij
ook een vrijheid. Natuurlijk kan ik niet alles zelf doen, zoals het gieten van
bronzen beelden of het werk dat ik maakte voor Beaufort.
HVC: Een citaat van Willy Van den Bussche:
“Vertrekkend vanuit een chaos probeert hij een zinnige vorm te geven aan het
metafysische raadsel van de schepping en de wil om aan de existentiële
eenzaamheid te ontsnappen. Deze zoektocht resulteert in een mythe die
teruggrijpt naar christelijke archetypes en de Oudheid.” Heb je daar iets aan
toe te voegen?


JB: Dat is juist.
HVC: Een ander citaat: “Het doel is de spanning
tussen het Dionysische en het Apollinische, de chaos en de orde.” Is het daarom
dat je beelden redelijk evenwichtig zijn?


JB: Ja, omdat de
werkelijkheid zo in elkaar zit. Ik vind dat in een goed werk veel dingen zijn
vervat. Het is moeilijk om te omschrijven wat er allemaal in zit vervat. Het
zijn zaken die een spanning hebben tegenover elkaar en daardoor interessant en
boeiend zijn. En waardoor diegene die er naar kijkt of naar luistert er veel in
kan terugvinden van wat hij of zij ervaart in het leven.



De stap, 2001 (brons, 140x110x55cm)



HVC: Freddy Decreus schrijft over je werk: “Zijn
werk is een veertigjarige zoektocht naar het essentiële, naar het zoeken, naar
de herdefiniëring van de mensen en welke afbeelding je hen dient te geven.”
Soms beeld je de mens af als engel, de andere keer als duivel. Je had ook
belangstelling voor de gedaanteverwisseling, aandacht voor de relaties mens-mens,
mens-dier, mens-mythe, en één van de kenmerken is ook de menselijke
sterfelijkheid en de voorlopigheid in volle gemoedsrust aanvaarden. Je gebruikt
ook soms oude vruchtbaarheidssymbolen, zoals de duif, vis, slang en
druiventros.
Kan
je misschien iets vertellen over je schilderijen over de mythische figuur
Orpheus, die
handelt over de versplinterde mens die
innerlijk verscheurd is en die moet nadenken over hoe hij met dat verlies kan
omgaan. Kortom: de psychologie van de mens staat centraal in je werk.


JB:
Ja. Ik vind het ook interessant hoe de mens die behoefte heeft om de ander te
begrijpen, terwijl dat in feite zelden lukt. Dat is één van de drama’s van de
mensheid, het gevoel van machteloosheid en onbegrip.
Maar
je kan ook zeggen dat de realiteit zo is en dat je daar moet proberen mee te
leven. Voor sommige mensen is dat dramatisch en ik denk dat dat mensen zijn die
de werkelijkheid niet kunnen aanvaarden: het onbereikbare van al onze
verlangens. Je bent wel verplicht om te proberen het te aanvaarden zoals het
is, omdat de realiteit niet altijd overeenkomt met onze verlangens. Gelukkig
biedt de natuur ons ook schoonheid
die niet te evenaren is in
kunst, maar die de kunstenaar aanzet om
het te bereiken. Er is
bijvoorbeeld geen enkel schilderij dat de kracht van het licht kan weergeven
als de reële zon, maar een kunstenaar kan wel op een andere manier het licht vatten.
HVC: Soms is het natuurlijk
moeilijk om alles te plaatsen. Voor mezelf is dat soms ook moeilijk. De mens is
ook zo’n raar wezen waar je enerzijds
wilt op
bouwen en anderzijds helaas weer moet wantrouwen.


JB:
Ja natuurlijk, je kan niemand vertrouwen. Waarom? Omdat de
mens eerst en vooral voor zichzelf zal zorgen. De mens is zo gemaakt om zich in
de natuur te kunnen verdedigen. Van bij de geboorte is het een gevecht om te
overleven. Je kan dat dramatiseren, je kan dat mooi vinden, je kan dat boeiend
vinden: je kan gelijk wat vinden, maar het is de realiteit. Hiervoor heeft de
mens kunst uitgevonden om een evenwicht te vinden en de realiteit leefbaar te
houden. Dat is de essentie van kunst, denk ik. Voor het individu kan de
realiteit soms heel oneerlijk overkomen.
HVC: Vind je het belangrijk dat je
blijft voortleven in je beelden?


JB:
Het is natuurlijk altijd interessanter dat als je je hele leven werkt aan iets,
dat het achteraf blijkt toch een beetje zin
te hebben gehad. Maar als je er
niet meer bent, ga je er niet veel last meer van hebben. Maar als ik werk, denk
ik niet aan wat er later met mijn werk zal gebeuren. Ik maak mijn werk omdat ik
het gewoon wil maken. Daarom vind ik dat kunst uiteindelijk een positieve daad
is: het ideaal van de schoonheid vatten en daar vorm aan geven is het
moeilijkste wat er bestaat.


in gesprek met Willem Elias…
HVC: Professor Willem Elias die zegt dat je
evolutief proces niet lineair is, maar diversificatief en fixapositief. Dat je
op zoek bent naar een intensifiëren van de zeggingskracht doorheen het
uitwerken van tegengestelden.  Enkele
voorbeelden van tegengestelden: Abstract – figuratief, sober – exuberant,
narratief – objectgericht, realistisch – expressionistisch, schematisch –
ingevuld, transparant – pasteus. Het Laatste Avondmaal is daar een typisch
voorbeeld van. Klopt dat evenwicht in jouw werk?



JB: Ik heb het
daarjuist gehad over de evolutie in mijn werk. Uiteindelijk ben ik begonnen met
het wereldlijke, het landelijke, het naïeve, de mens. Maar geleidelijk aan wou
ik mij afzetten tegen dat soort expressionisme, omdat het niet genoeg de toen
reële werkelijkheid toonde. Ik heb geprobeerd het momentele klimaat te vatten
of zoals ik dat ervoer en zo is het geëvolueerd tot vandaag. Ik ben geleidelijk
meer naar de universele waarden en problemen van de mens zelf gekomen, waardoor
ik tot de mythe ben gekomen die van alle tijden is. 
 HVC: Bestaan er misverstanden over je werk? Of
valt dat mee? Je voelt je geen misbegrepen kunstenaar?



JB: Ik heb
geleerd dat de mens maar aanvoelt en begrijpt wat hij zelf al wist. Het is zeer
moeilijk iets te begrijpen dat anders is dan wat of hoe je zelf denkt. Men kan
wel evolueren, maar dan moet de tijd en de omgeving dat toelaten. Dus als
kunstenaar kan je maar begrepen worden door die mensen die min of meer denken
en de wereld zien zoals jij zelf de wereld ervaart. Een kunstenaar kan alleen
maar werken maken zoals hij zelf is. Een kunstenaar maakt in feite altijd
zelfportretten.
HVC: Zijn er nog veel kunstenaars over van je
generatie?


JB: Het is een
beetje zoals in de sport: er zijn er veel die beginnen, maar er zijn er maar
relatief weinig die het niet kunnen laten er hun ganse leven aan te wijden.
HVC: Heb je veel geleden als kunstenaar?

JB: Hierop moet
ik min of meer hetzelfde antwoord geven als in de vorige vraag: ook een
sportman moet kunnen lijden om iets te kunnen bereiken, maar dat hoort erbij en
het is misschien zelfs nodig ook.
HVC: Is het lastig voor jou dat de jeugd soms in
de schijnwerpers staat, terwijl die het niet altijd echt verdienen?


JB: Veel jonge
kunstenaars zijn meer bezig met hun carrière en dat loont soms wel. Het is een
andere mentaliteit. Ik ben uiteindelijk van de jaren ’60 – een prachtige tijd
waarin alles kon en we weinig last hadden van angsten, maar natuurlijk
ondertussen zijn we in 2013 en alles is veel agressiever geworden, zelfs in de
comedy-sector merk je dat.
HVC: Ik moet om mijn interviews voor te bereiden,
uit te typen of te verwerken, soms leuke dingen laten, wat me soms frustreert.
Heb jij niet het gevoel dat je veel dingen gemist hebt, omdat je veel in je
atelier gezeten hebt?


JB: Neen, dat
gevoel heb ik niet. Ik weet natuurlijk dat er veel andere positieve dingen
kunnen gedaan worden in deze wereld, maar ik heb het gevoel dat ik hiervoor
geboren ben. Het is eigenlijk zelfs geen keuze: het is zo.
HVC: Is je vrouw je rechterhand?

JB: Zij is altijd
thuis geweest om de kinderen op te voeden, iets wat ik nog altijd belangrijk
vind. Ze heeft me bijgestaan met de zaken die ik niet graag doe. Hierdoor heb
ik de tijd gehad om een groot oeuvre te kunnen maken.
Zij heeft zelfs
op de computer leren werken, want zelfs als kunstenaar kan je niet meer zonder.
Zij heeft dat ondertussen wel geleerd.
Ik heb zo weinig
mogelijk andere dingen gedaan.
Als je ganse
dagen in je atelier bezig bent, mag er wel eens iets anders tussenkomen, maar
het evenwicht mag niet doorbroken worden. Ik ben altijd – zelfs als ik op
verlof ben – met mijn werk bezig. 
N’eveillez pas l’esclave qui dort, 2007 (170x140cm)


HVC: Wat deed kunst voor je eigenwaarde? Als je
geen kunst gemaakt zou hebben, wat zou je anders gedaan hebben? Kunst komt
altijd over alsof je een interessanter mens bent. Ben je jezelf daar bewust van?


JB: Je wordt of
je bent “kunstenaar” – dat woord vind ik zelf wat overladen – omdat je niet
anders kan, niet omdat je anders zou kunnen doen of om belangrijk te zijn, maar
omdat het de enige manier is om jezelf te zijn.
HVC: Willem Elias vroeg in dat publieke interview
om je te plagen: “Kan kunst de wereld redden?”, wat een slogan is uit Antwerpen
uit 1992, en jij zei dat dat een domme vraag was. Zou de wereld gewoon blijven
doordraaien, als kunst zou verdwijnen?


JB: De wereld
gaat blijven evolueren en de kunst zal daar niets aan kunnen doen. De kunst
bestaat maar als er de mogelijkheid is om kunst te maken. In bepaalde landen
waar ze tien kilometer te voet gaan om water te gaan halen, zal er niet te veel
kunst gemaakt worden. Maar zodra de mens tijd over heeft, begint men na te
denken. Het is in feite wel een soort van luxeproduct.
HVC: Ik denk dat veel mensen “van in de kunst”
gaan steigeren als je zegt dat kunst een luxeproduct is.


JB: Een
luxeproduct hoeft niet altijd negatief te zijn. Kunst is één van de weinig
luxeproducten die de mens een meerwaarde kan bieden.
HVC: Je bent nu bijna 75 jaar. Is voor jou de
cirkel bijna rond? Stel dat je 90 jaar wordt …


JB: Het enige wat
ik denk – en ik zal natuurlijk niet de enige zijn – is dat je natuurlijk hoopt
dat je nog lang goed kan bezig zijn. Op een bepaalde leeftijd zie je helaas
veel mensen verdwijnen, waardoor je geconfronteerd wordt met de relativiteit
van het bestaan. Als je ouder wordt, kom je meer tot het besef dat je als
kunstenaar met iets bezig bent, wat je leven bepaalt. Ik ben blij dat ik elke
dag nog de behoefte heb weer de confrontatie aan te gaan met mijn werk.
Dat zijn toch
dingen waar je meer over nadenkt als je rond de 75 jaar bent, dan wanneer je
twaalf bent. Dat is waarschijnlijk al een voorbereiding op doodgaan.
Dat het leven
maar tijdelijk is, is soms moeilijk te vatten. Het is misschien ook hierdoor
dat een kunstenaar onbewust iets wil nalaten dat eventueel wat langer kan
bestaan.
HVC: De kunst heeft er wel voor gezorgd dat je een
gelukkig leven hebt gehad. Had je op je dertigste gekozen voor het geld, in
plaats van de sprong in het ongewisse, …


JB: Ja, ik denk
dat één van de ergste dingen die je kunnen overkomen, is waarschijnlijk
vaststellen dat je de verkeerde keuze hebt gemaakt en het te laat is om het te
herdoen. Dat je uiteindelijk een verkeerd leven hebt gehad, wat natuurlijk niet
de bedoeling was.
HVC: Je raad voor jonge mensen is dus: “Follow
your dreams”?


JB: Je kan weinig
raad geven, uiteindelijk moeten ze zelf kiezen. Mocht iedereen die aan de
academie zit kunstenaar worden … er zijn er nu al veel te veel.
Wat ik betreur is
dat men tegenwoordig – maar dat was in de tijd dat ik zelf les gaf ook zo –
veel te veel opgepept wordt en men hun illusies geeft die onevenredig zijn met
wat het in feite is. Men moet jongeren stimuleren en natuurlijk vooral niet ontmoedigen.
Maar ze moeten ook de realiteit leren inzien. Natuurlijk komt dat sympathieker
over als je iemand lof toezwaait, maar het kan ook zeer gevaarlijk zijn voor het
individu dat niet beter weet. 



Het geduld, 2002 (100×100)

HVC: Je hebt dus geen raad voor de jonge mensen?

JB: Zelf al mocht
ik raad geven, ze zouden toch niet luisteren. Je moet natuurlijk zoveel
mogelijk dingen doen, die je wilt doen. Probleem is dat ze vaak niet weten wat
ze willen. Maar als ze het zeker weten, dan moeten ze het ook doen.
HVC: Als afsluiter nog wat lovende woorden van
Ernest Van Buynder, voorzitter van de Vlaamse Commissie voor Beeldende Kunst in
augustus 1989:
“Mijn appreciatie voor Jean Bilquin heeft te maken
met mijn sympathie voor mensen die een vastgeroeste samenleving proberen los te
krijgen. Een kunstenaar als Jean Bilquin is daar voortdurend mee bezig. Zijn
werk getuigt van een volgehouden en coherente intellectuele reflectie.”
Bij deze dus…
Hilde Van
Canneyt, copyright 2013.

www.jeanbilquin.be


Jean Bilquin stelt tentoon:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *