Categorieën
Interview Spots

Interview met Natasja Kensmil (NL)

Amsterdam, herfst 21

INTERVIEW MET NATASJA KENSMIL (NL °1975)

Hilde Van Canneyt (HVC)  Beste Natasja, dank om me last minute te ontvangen in je atelier! Als binnenvallertje: kom je uit een artistiek nest?

Natasja Kensmil (NK)  Mijn ouders namen me eigenlijk nooit mee naar musea. Toen ik in de kleuterklas zat, hield ik wel al veel van tekenen. Mijn vriendinnetjes wilden wel steeds meer mijn tekeningen hebben. Op een gegeven moment vochten ze er bijna om. Volgens mij was dat het eerste moment waarop ik besefte: ik ben er goed in. Maar mijn vader was thuis ook altijd dingetjes aan het doen: tekenen, kleien… We hadden thuis niet veel speelgoed en boeken, waardoor mijn oudere zus, Iris, en ik vaak samen aan het tekenen waren. Ook nu is zij nog altijd aan het schilderen. Al proberen we ons werk wel gescheiden te houden, want mensen halen ons vrij snel door elkaar.

HVC  Was je op De Ateliers in Amsterdam – een postacademische opleiding – ook al met de donkere en minder mooie kant van de mens bezig? Of was vormonderzoek belangrijker?

NK  Op de Rietveld Academie schilderde ik toch meer de dingen uit mijn naaste omgeving. Taferelen met kopjes, volle asbakken en dagelijkse spulletjes. Ik was erg beïnvloed door kunstenaars als Philip Guston, Francis Bacon en Giacometti. Toen ik op De Ateliers kwam, raadden de docenten mij meteen aan om grote schilderijen te maken en mijn zoektocht scherper te zetten. Mijn laatste maanden daar, heb ik werken als Schwarzkopf gemaakt en dat is het eerste schilderij waarmee ik een nieuwe richting insloeg.

HVC: In 1998 ontving je zelfs De Koninklijke Prijs!

NK: Ja, dat was fijn! Als kunstenaar is het best moeilijk om je staande te houden en al helemaal na een opleiding als in De Ateliers, waar je hele goede kritische gesprekken voert met gerenommeerde kunstenaars. Opeens moet je het zelf gaan doen, en die overstap is natuurlijk lastig.

HVC: Dat snap ik! Al had jij vergeleken met andere kunstenaars die in de schaduw moeten starten, al een klein stapje voor. Was het daarna een klein jobje en een atelier zoeken en er een lap op geven? Want ik zag op je CV dat de tentoonstellingen zich vanaf dan jaarlijks vlotjes aan elkaar regen.

NK: Je gaat natuurlijk eerst op zoek naar een atelierruimte, en ik kon toen tijdelijk terecht in het atelier van Koen Vermeulen. Ik moest natuurlijk mijn huur betalen, dus onder dat baantje kon ik niet uit. (lacht) En ik moest meteen fulltime aan de bak: ik werd lokettiste op Schiphol. Na mijn werk trok ik nog naar mijn atelier, dus dat was best zwaar. Toen ik dan die Koninklijke Prijs won waar een geldbedrag aan vast zat, kon ik mijn baan opzeggen. Tegelijkertijd vond ik ook een ander atelier waar ik uiteindelijk 23 jaar heb gewerkt. Dat gaf voor mij toch perspectief om te voelen hoe mijn verdere jaren er gingen uitzien. (lacht)

HVC: Besefte je van in het begin, dat als je dit goed wilde doen, je een soort discipline aan de dag moest leggen, op vaste tijdstippen naar het atelier moest komen, etc.? Was je je daar in je twintiger jaren al van bewust? Want de buitenwereld ziet de expo’s en de spots, maar beseft niet altijd wat een labeur er aan voorafgaat.

NK: Ik had van De Ateliers meegekregen dat het als kunstenaar geen zin heeft om te zitten wachten op inspiratie. Je begint gewoon te werken en door dat dagelijks te blijven herhalen, kom je tot ideeën. Die discipline zat daar toen al voor een groot deel in. Al was het wel wennen, want ik had geen gesprekken meer met docenten en medestudenten. Langs de andere kant gaf het me rust, teveel praten over je werk word je ook wel zat. Op een gegeven moment denk je dan: nu-weet-ik-het-wel-en-wil-ik-het-zelf-doen! (lacht)

HVC: Nu hangen je muren vol beeldmateriaal, je vloer ligt vol, terwijl je in het begin in een blanco atelier werkte. Als een werk voor jou ‘af’ voelt, draai je het om. En onderwijl: werk je aan verschillende reeksen tegelijkertijd? Je weet op voorhand natuurlijk niet hoeveel doeken je nodig hebt om je verhaal uit te vertellen.

NK: Ik begon natuurlijk met een leeg atelier en moest alles weer opnieuw opbouwen. Daarom begon ik afbeeldingen te verzamelen die ik aan de muur hing. Blijkbaar waren dat vooral afbeeldingen van historische figuren. Ik begon meestal aan twee à drie schilderijen tegelijkertijd: ik startte met een schilderij, zette het weg, begon aan een tweede, etc. Vaak haalde ik zelfs de derde niet. Ik merkte wel dat ik erg los moest komen van de schilderijen die ik in De Ateliers had gemaakt. De eerste paar maanden zette ik het voort, en gelukkig vond ik na die Prijs een galerie bij Dirk Vermeulen die een solo met me wilde. In die tentoonstelling zag je nog een gelijkenis met wat ik in mijn opleiding maakte, maar ineens kwam er een keerpunt en ging ik een nieuwe ontwikkeling door.

HVC: Zowel plastisch als inhoudelijk? Eerder waren je schilderijen héél dik beschilderd: laag na laag na laag, leek het.

NK: Ook inhoudelijk. Mijn schilderijen werden steeds dikker, maar dat was nà die eerste solotentoonstelling. Laat het ons stellen dat ik in een artistieke crisis belandde. (lacht) Puur door ontevredenheid, werden mijn schilderijen steeds dikker. Ik moest echt even door een moeras.

HVC: Maar je kwam gelukkig de tunnel door! Positieve feedback helpt je er ook wat doorheen, denk ik. Kreeg je daardoor niet meer zelfvertrouwen? Soms denk ik wel eens: bestaat schilderen zonder frustratie? Lekker fluitend schilderen, het kan, maar dat wroetende, maakt het veelal interessant(er).

NK: Het is altijd een raar moment als je een reeks schilderijen af hebt, nadat je naar een tentoonstelling toewerkte. Uiteindelijk hangt het er, wordt er wel of niet over geschreven, krijg je reacties. Je komt altijd in een soort gat terecht.

HVC: Dan moet je ‘rusten’, terwijl je dan net gedreven bent ‘om door te doen’.

NK: Je wilt verder. Dan gaat het knagen, je wil jezelf overtreffen, of je wil het weer anders, of overdenkt over wat je niet tevreden was bij een vorige reeks, en dat helpt je niet vooruit natuurlijk. (lacht) En is het des te moeilijker je terug op te laden. Je bent toch altijd op zoek naar nieuwe mogelijkheden.

HVC: Je wilt niet dat het een ‘kunstje’ wordt, zoals dat heet. Je tekeningen zijn er gekomen als tegenwicht voor het dikke schilderen, las ik.

NK: Klopt. Mijn hoofd zat zo vol met ideeën en beelden die ik kwijt wilde in dat schilderen, maar dat schilderen ging heel traag. Mede door de olieverf, waarbij je veel moet ‘wachten’. Omdat mijn schilderijen zo dik en zwaar werden, woog het ook zwaar op mij. Toch bleef mijn hoofd maar vol zitten en roepen: ‘Ik wil nog méér vertellen!’ Op een gegeven moment maakte ik wel 5 à 6 houtskooltekeningen per dag.

HVC: Je ballast verdween.

Je zit hier soms maanden alleen te zwoegen, als ik dat zo mag zeggen. Al kies je zelf voor de ‘opsluiting’, daar je de wereld wat ‘te groot’ vindt. Wie is de eerste die je aan de haren trekt als het even niet lukt?  Aan wie je je kersverse werken toont? En van wie verdraag je enigszins enige feedback? Dat is toch een spannend moment?

NK: Tja, door de jaren heen is dat toch veranderd. In eerste instantie is dat toch ikzelf. Ik moet écht zeker zijn dat een werk àf is. Soms maak ik een foto, bekijk ik die thuis, heb ik letterlijk afstand en kan ik het anders beoordelen dan in het atelier. Dan pas durf of wil ik iemand uit te nodigen: dat kan mijn man en kinderen zijn, maar evengoed mijn galeriehouders Zsa Zsa Eyck en Paul Andriesse van Andriesse-Eyck galerie. Of eventueel een curator die al enkele schilderijen wil zien.

HVC: En dan zeggen je kinderen: “Vrolijk werk, mama!” (knipoogt) Hoe plaats je jezelf in de kunstgeschiedenis? Je grijpt er graag naartoe, maar evengoed zijn je werken moeilijk als eigentijds of anderstijds te beoordelen. Het lijkt me gewoon “Natasja die haar ding schildert,” los van  modes en ‘hedendaagse kunstconventies”. Kan je iets vertellen over het Staatsieportret van Koning Willem-Alexander dat je maakte?

NK: Ik vond het een heel moeilijke opdracht. Aan de ene kant was het een aantrekkelijke opgave, omdat ik natuurlijk al veel staatsieportretten had gemaakt. Ik vond het in die zin niet verbazingwekkend dat ik daarvoor werd gevraagd. Ik ontdekte dat ik het een heel moeilijke opdracht vond, omdat ik vaak historische figuren neem, met een dieperliggende motivatie. Het moet me ook visueel diep raken. Ik doe daar veel onderzoek naar. Bij Willem Alexander had ik al snel de worsteling ‘dat hij nog leeft, dus nog niet zoveel sporen had nagelaten, waardoor ik werd geconfronteerd met heel veel elementen waar ik niks mee kon.

HVC: Het was natuurlijk wel interessant dat je je denkwijze eens moest omkeren.

NK: Dat was zeker leerzaam.

HVC: We zitten hier in je nieuw atelier aan de haven van Amsterdam. Deed het goed letterlijk en figuurlijk schoon schip te maken met je oude atelier en hier een fris en fruitig nieuwe ruimte terug te Kensjmillen? Goed voor hersenen en leden?

NK: Ik was wel toe aan een nieuwe fase. Ik woonde daar in mijn eigen universum, maar mijn schilderijen werden steeds groter en mijn ruimte werd kleiner en kleiner. (lacht)  Maar toen ik eenmaal hier zat, begon ik natuurlijk die oude ruimte te missen. Alles ging daar zo vanzelfsprekend.

HVC: Over naar je expo A Poison Tree in Amersfoort. Deze prachtige tentoonstelling heb je niet chronologisch opgebouwd, maar is eerder een dwarsdoorsnede van je oeuvre, onderverdeeld in thema’s/reeksen. En in deze wil ik ook even de expo van Sadik Kwaish Alfraji met In Search of Lost Baghdad vernoemen.

NK: In eerste instantie was het aantrekkelijk om chronologisch te denken, maar Robbert Roos en ik vonden dit spannender. Ik kon uit ruim tachtig werken kiezen, maar we moesten aanzienlijk snijden. Ik kreeg daar behoorlijk slapeloze nachten van. Je wilt in de eerste plaats natuurlijk gewoonweg al je beste werken tonen. Maar zo werkt het niet.

HVC: Muzikanten maken ook albums, waarop ook niet altijd ‘de beste’ songs op staan: het gaat meer over een doorlopende vibe.

NK: In een kabinet kijk je naar het verhaal dat je wil vertellen, en daar horen nu eenmaal niet ‘de beste’ schilderijen bij, evengoed de wat zoekende of minder ‘goede’.

HVC: Er zijn ook veel pijnlijke thema’s in je werk. (We bladeren door haar boek.) Denk maar aan reeksen als Sleeping beauty, Monument der Regentessen, Danse Macabre, Romanovs, Elizabeths,…

NK: Schilderen is voor mij ook een manier om kritisch naar het verleden en de geschiedschrijving te kijken.

HVC: Je legt graag machtsverhoudingen bloot.

NK: Macht is een zeer fascinerend thema, maar Ik ben ook enorm geïnteresseerd in het duistere, het verborgene en de  raadselachtige kant van de mens. Het gedicht van William Blake A Poison Tree sloot daar mooi bij aan, omdat hij schrijft over de menselijke psyche.

HVC: Je moet je ferm opladen vooraleer je begint te werken, vermoed ik. Laat je het inhoudelijke op de duur los en kom je uiteindelijk bij het vormelijke terecht, zodanig dat je bijna vergeet wàt je aan het weergeven bent?

NK: Het gaat de hele tijd samen. Tijdens het schilderen wordt dat opgeroepen, maar het is natuurlijk ook een pure technische handeling: dan wil ik iets van het schilderij, maar het schilderij wilt dat niet en biedt ook weerstand. Op een gegeven moment, als het maar niet wil lukken, is het voor mij ook afdwalen in diepere krochten. Het hangt af van mijn bewustzijn. Maar op zich is het voor mij niet lastig om in die modus te komen, ik woon daar als het ware in. Maar als ik dan bij mijn kinderen thuis kom, ben ik wel weer moeder, en niet een of andere depressieve persoon. (lacht)

HVC: Muzikanten, acteurs, schrijvers, etc, moeten allemaal ‘in the zone’ komen om te creëren – al is 90% ook gewoon puur travakken natuurlijk, maar dat is dat artistieke bloed dat daarheen stroomt. En dat artistieke bloed heeft meestal een melancholische kant. Dat is ook meestal de reden waarom je kunst maakt.

HVC: Je schetst op voorhand je schilderij niet uit…

NK: Dat komt omdat ik laag na laag gewoon verder schilder. Zo komt de laag eronder weer in contact met de nieuwe laag die er overheen komt. Zo komt het ambigue – dat abstracte – veel meer naar voren.

JVC: Je werk doet Belgisch aan, neigt in sfeer naar onze Ensor en Spilliaert.

NK: Ik ben nochtans nog niet veel in België geweest. (lacht)

JVC: Je bent in Nederland geboren, maar je hebt Surinaamse roots. Kan wie naar je werk kijkt, bespeuren dat er Surinaams bloed door je stroomt? Kunstenaar Remy Jungerman – nu ook in het Stedelijk Museum in Amsterdam te zien – is daar in zijn werk enorm mee bezig.

NK: Dat klopt. Bij mij zit het vooral in de natuurkrachten, het spirituele en de landschappen die ik schilder. Ik heb van mijn Surinaamse ouders meegekregen dat planten, insecten en objecten ook een ziel hebben. En dat geluk en onheil je op elk moment kunnen wakker maken. Er zit daarom heel veel zichtbaar geloof en bijgeloof in mijn werk.

JVC: Samen met de expo is er ook een publicatie verschenen. Hoe heb je op papier de Natasja-wereld proberen te vatten?

NK: Het handige was dat ik in het boek wél werken kon plaatsen die op de tentoonstelling geen plaats vonden. (lacht) In het boek kon ik meer doen met het idee van een oeuvre van de afgelopen twintig jaar.

HVC: Voel je je verwant met collega Ronald Ophuis? Goed werk, maar ook hij maakt niet de vrolijkste werken thuis.

NK: Ja, ik vind Ronald Ophuis een goede schilder! Maar ik ben vooral beïnvloed door schilders als Henry Taylor of Basquiat of Wilfredo Lam. Ook Anselm Kiefer, Karen Walker, Louise Bourgeois smaak ik. Maar ik verhoud me de afgelopen twee drie jaar toch meer tot de 17de eeuwse schilders, zoals Franz Hals, Johannes Versponck en Ferdinand Bol.

HVC: Zie je die expo en de publicatie als een soort afronding. Want ondertussen was je nu net zomaar eventjes kunstenaar van het jaar en kreeg je er nog eens de Johannes Vermeer Prijs 2021 als toetje bovenop. Kan tellen als opkikkertje, zou ik zo denken? Ik vermoed dat je nu gewoonweg huppelt naar je atelier!

NK: (lacht)

HVC: Nu moet je herbeginnen, enfin, màg je herbeginnen! En dan vergat ik nog te melden dat je in het Amsterdam Museum/Hermitage in een hele reeks Regentessen hebt hangen!

NK: Ik vind die rust heel benauwend. En ik weet dat het erna nog moeizamer zal gaan. Vandaar ik niet té goed té veel rust tussenin durf te nemen.

HVC: Proficiat met je prijzen en co! Voor toch een niet-evident oeuvre, als ik het zo mag uitdrukken. Je hebt veel gekregen, maar je hebt het ook verdiend! (knipoogt)

NK: Je moet als kunstenaar ook tegen afwijzing kunnen, dat zijn ook barrières waar je over moet.

HVC: Ik volg met graagte je schilderssporen Natasja!

https://natasjakensmil.nl

Expo’s:

Natasja Kensmil en Sadik Kwaish Alfraji, Kunsthal Kade, Eemplein 77, Amersfoort

*tem 9 jan 22

https://www.kunsthalkade.nl/nl

Groepsportretten van de 17e eeuw & Natasja Kensmil met Monument der regentessen, Amsterdam Museum/Hermitage, Kalverstraat 92, Amsterdam

*tem 9 jan 22

Nieuwe publicatie:

Natasja Kensmil, A Poison Tree, uitgegeven bij Alauda Publications en Kunsthal KAdE

Galerie:

Andriesse-Van Eyck, Amsterdam, https://andriesse-eyck.com

Foto’s:

Hilde Van Canneyt

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *