Categorieën
Interview

Interview met Benny Luyckx

 Interview met Benny Luyckx (1965),
Sint-Niklaas, herfst/winter 2019

 *n.a.v. Coup de Ville 2020, WARP te Sint-Niklaas

Hilde Van Canneyt: Beste Benny,
bij wijze van binnenkomer: wat was je eerste overweldigende kunstervaring? 

Benny Luyckx: De eerste expo die ik bezocht,
heeft veel indruk op me nagelaten.

1977 was het Rubensjaar in Antwerpen. Ik was
toen 12 en vond dat heel straf. Maar ik ben er vooral ingerold omdat ik nogal
goed in tekenen was. ‘Die heeft talent’,
werd al vlug gezegd. En dat werd al snel door iedereen opgepikt. Zo ben ik van jongsaf
aan in Sint-Niklaas naar de academie gegaan en was tekenen vanzelfsprekend. Al
gingen mijn vier oudere broers en zussen me al voor. Het was daar destijds een
behoorlijk conservatief nest, net als de rest van Sint-Niklaas, al wist ik dat
toen natuurlijk niet. We leerden er wel goed tekenen, maar creativiteit en studie
van de moderne of hedendaagse kunst, werden daar niet gestimuleerd.

HVC: Ik las dat je met je tekenmap
ook nog naar Gent en Antwerpen bent getrokken.

BL: Ons moeder zag het niet echt zitten dat ik
kunst secundair ging volgen. Omdat ze op mijn 14e stierf – ons vader
was al gestorven – heb ik toch eerst mijn moderne humaniora afgemaakt.
Daarnaast volgde ik in avondschool vooral modeltekenen. Op mijn 18e
trok ik naar Sint-Lucas in Gent, waar ik grafiek volgde, al was dat geen goede
keuze. Je werd er gewoonweg niet begeleid! Ik ben al 31 jaar zelf lesgever en
dan kijk je met grote ogen terug. Het ganse jaar keken ze niet naar je om en op
het einde van het jaar was je gewoonweg niet geslaagd. Zonder boe of ba. Daarom
ben ik naar Antwerpen getrokken, waar ik schilderkunst volgde. Maar ook daar
was er niet veel input van de docenten. Jammer genoeg kwam kunstenaar Fred
Bervoets er pas lesgeven nadat ik was afgestudeerd, want van hem had ik wél
graag les gekregen! Hij heeft zoveel passie en overgave en dat is toch het
belangrijkste dat je kan overbrengen.

HVC: Met welke thema’s was je zoal
bezig?

BL: Vooral met de mens, dat was toen al zo.
Ook paardenrennen – de vorm van de paarden – interesseerde me. Maar ook daar
kreeg ik geen feedback op. De enige commentaar die ik kreeg was bwwwwrrr (doet paardengeluid na). Ik
vind dat echt armoede van de instituten, hoe die toen functioneerden. Als je bezig
bent met lesgeven aan zo’n jonge mensen, heb je toch een grote
verantwoordelijkheid? Ga dan toch praten met je leerlingen! Vraag wat hen
boeit, wat ze willen leren en hoe ze dat in beeld willen brengen. Gelukkig
konden we modellen aanvragen en schilderen naar model. Maar over thema’s werd
niet echt gesproken. Buiten techniek heb ik daar niks geleerd. Terwijl het toch
gaat over een artistieke ontwikkeling? Die werd totaal niet uitgedaagd. Achteraf
gezien was dat toch een vrij ontluisterende periode.

HVC: Heb je toen je de schoolpoort
verliet, onmiddellijk een atelier voor eigen werk ingericht?

BL: Ja. Ik gaf al snel tentoonstellingen
thuis.

HVC: Wat boeide je na het afstuderen?

BL: Ik bleef bij het menselijk figuur. Voor
mezelf moest ik nog een thema vinden. Toen ik nog in Antwerpen studeerde, kreeg
ik al een job aangeboden. Het diploma van het Deeltijds Kunstonderwijs was toen
genoeg om les te geven aan jongeren tot vijftien jaar. Zo ben ik in de
jeugdateliers van Sint-Niklaas beginnen lesgeven en ben ik erin gerold.

HVC: Ik zag je oude
krantenartikelen. Bij de plaatselijke pers was je toch al snel gekend als ‘de
Sint-Niklaase kunstenaar’.

BL: (lacht) Dat is waar. Ik verkocht ook al
heel snel. Al zat daar geen druk achter, want ik had een inkomen als lesgever.
Zo had ik ook de vrijheid om te doen wat ik wilde en kon ik verschillende wegen
bewandelen. 

   

HVC: Welke ambities had je als
jonge spring-in-het-veld?

BL: Ik had totaal geen idee hoe ik eraan moest
beginnen. Ik was er ook niet mee bezig hoe ik me moest positioneren. Ik had en
heb geen enkele voeling met het galeriecircuit. Natuurlijk, ik woon en werk in
Sint-Niklaas, ik heb kinderen, ik geef ’s avonds les … Ik doe te weinig inspanning
om naar openingen te gaan.

HVC: In één van die eerste
krantenartikelen, las ik dat je werken ‘erotisch’ waren. Later kwam daar nog ‘geweld’
bij, Eros en Thanatos. Inspirator: Picasso.

BL: Daar kwamen ook nog kunstenaars als Rubens
en Bacon bij. Inhoudelijk ging het verder dan erotisch, want ik beeldde
verkrachtingen uit. Maar mijn figuren zagen er bijna uit als monsters, bijna
onherkenbare wezens met grote muilen en tanden en grote geslachtsorganen. Ook
thema’s als incest en pedofilie schuwde ik niet. Het ging me vooral over lust die
uitmondt in manipulatie en dwang. 

HVC: In een krantenartikel uit ‘94
stond in grote letters: ‘Luyckx put
inspiratie uit de blues
’, met een grote foto erbij van jou met je – toen
nog – weelderige krullenbos.

In een volgend artikel stond te
lezen dat ook je interesse in strips merkbaar was.

BL: Als ik naar muziek luister of een tekst
lees, denk ik altijd in beelden. De blues bracht mij veel beelden bij. Ik
voegde daar ook cartoons aan toe. Ik herinner mij nog dat ik mij daar goed mee
amuseerde. Ik gaf die werken dan titels refererend naar bluessongs: ‘Hounddogs on my tail’, … Van die oude
krakende dingen die alleen maar over miserie gingen. (lacht)

HVC: In die tijd wilde je ‘een
scherp beeld stellen’ waar de kijker moest-kunnen-instappen. Dat deed je door
figuren in expressionistische stijl te brengen. De personages die je
schilderde, leken meer op sculpturen dan op mensen. Die figuren werden ook meer
en meer symbolen. Leg eens uit?

BL: Zelf stond ik daar niet zo bij stil toen
ik dat maakte. Ik deed dat allemaal niet bewust.

HVC: Ook de donkere lijn was
belangrijk.

BL: Die donkere lijnen gingen over het
isolement. Die figuren waren afgesloten, in zichzelf gekeerd, dikwijls in het
grijs geschilderd, monolithisch bijna.

HVC: Later – in 2005 – schilderde
je ‘monumentale mannenfiguren’, waarin ‘ware angst en diepe frustraties leken
te zitten’. Ze leken ook te vallen. Kwam dat uit je eigen biografie?

BL: Ik vrees het. Ik was net 40. (lacht)

Ik schilderde toen in acryl, omdat ik thuis
werkte en olieverf niet zo aangenaam was voor mijn omgeving. Maar acryl vond ik
eigenlijk niet zo’n goeie beslissing.

HVC: Ben je altijd het type
geweest dat in zijn agenda ‘ateliertijd’ blokkeerde, of draag je eerder het
label chaoot?

BL: Ik vrees dat ik het type chaoot ben. (lacht) Ik heb pas sinds een vijftal jaar
dit groot atelier, tegenwoordig zit er meer continuïteit in. Sowieso heb ik
altijd een schetsboek mee waarin ik dingen teken of noteer. Het zijn meestal
associaties die ik maak. Sinds internet er is, de digitale camera op gsm, de tv
die je kan stilzetten, is er veel meer beeldmateriaal dat je ter beschikking
hebt. Vroeger maakte ik veel meer uit mijn hoofd, nu heb ik een heel archief
van beelden die al in mijn achterhoofd zitten.

HVC: Hoe bepaal je de grootte van
je werken en hoe verhouden technieken zich tot elkaar en tot je werk?

BL: In mijn
houtskooltekeningen van de laatste jaren, koos ik bewust voor groot formaat.
Dit omdat de toeschouwer dan als het ware in mijn tekeningen kan wandelen. Je
kan het bijna zien als een soort van escapisme voor de kijker, het zijn eerder decors
waar zij zich in het avontuur kunnen verliezen. Mijn werk bestaat inhoudelijk
sowieso uit verschillende lagen: van wetenschap over de computerevolutie en het
paradijs, dat toch nog altijd een soort van vlucht uit de werkelijkheid is.

Ik laat werk sowieso groeien. Ik schets heel
rudimentair, want ik wil het avontuur nog voelen en zien als ik het
uiteindelijke werk maak. Soms blijft een werk ook jaren liggen of zie ik op
mijn prikbord jarenlang iets hangen wat me triggert.

Ik vertrek bij elk werk vanuit een sfeer, en
dat bepaalt ook naar welke technieken ik grijp of welke formaten ik kies. 

HVC: Het zijn niet altijd de vrolijkste
gezichten of onderwerpen die we van je te zien krijgen, ik vermoed dat je je
dan ook niet vrolijk zit te maken tijdens het werkproces?

BL: Ik ben op zich wel positief ingesteld,
maar het is natuurlijk de zwartere kant van het leven die ik teken en schilder.
Ik heb die ook meegemaakt. Ik zie dat niet als iets therapeutisch, maar het voelt
inspirerender dan wanneer ik vrolijk ben. Anders ga ik wel gezellig op een
terras zitten. Mijn werk A woman called V, waar een dame ingetogen
gehurkt zit, is een fragment uit Venus Frigida van Rubens. Dat werk was een
paar jaar geleden in het nieuws: blijkbaar had Rubens een klassiek Romeins of
Grieks beeld als voorbeeld gesteld. Zo’n kunsthistorische elementen verwerk ik
graag in mijn werk, als het ware in een hedendaagse context. Als een echo van
het verleden. Ook in ander werk zit Breugel of de bomen met inkijk van Claude
Lorrain die je in mijn werk E.D.E.N vindt. De grid legt de link naar het nu.

Een mooi plaatje interesseert me niet, dat is
zelfs niet moeilijk om te maken.

HVC: Dat typische lijnenspel dat
we soms in je werk aantreffen, die grid dus, is een bewust hedendaags gegeven?
We zien het ook terugkomen in je werk Awakening, L.A.S.T en nu in je laatste
werk E.D.E.N.

HVC: Dat zijn grids, het raster van een
computerspel. Waar is de werkelijkheid? Wat is de échte wereld? Zit die eronder
of erboven? Dat is ontstaan bij de figuur in het werk Awakening. Dat trouwens ook refereert naar Ophelia van John
Everett Millais. Wat is de werkelijkheid, het stuk boven het raster of onder
het raster? Hoe sta je nu als mens in de wereld met de evolutie van de
computer? In een computerspel gaat het spel ook niet buiten de rasters waarin
het is gemaakt. Dat heb je ook in mijn grote werken uit de reeks E.D.E.N. Het zijn gewoonweg dingen die
in mijn hoofd sluipen. Ik maak bijna een decor en een paradijs. Eden is
enerzijds het aards paradijs, het geeft een grote verwachting, maar anderzijds
zou je het er ook niet lang uithouden. Voor de schaal zet ik er altijd een
figuurtje bij. Ook als opstap voor de kijker. Op zich gaat mijn werk altijd
over de relatie van de mens met het paradijs. 

HVC: In het werk L.O.S.T. zien we
benen met een blote poep liggen. Het bovenlichaam is bedekt door een struik,
lijkt het. En ook hier weer het raster – de grids – rechtsonder in het doek.
Insinueer je dan naar ons dat dit een moord is?

BL: Dat laat ik aan de kijker over. Het is aan
jullie om dat in te vullen.

Je ziet de schaduw van de benen, maar eens aan
het raster is er geen schaduw meer. Dat raster is een andere wereld. Op zich is
het aan de kijker om ook hier terug te koppelen wat echt is, wat er aan de hand
is, en wat niet?

De sfeer van het werk komt van het liedje Night
Air
van Jamie Woon. Zowel het liedje als de titel brengen beelden bij mij
naar boven.

HVC: Je ziet zelfs niet of dit
beeld zich situeert in België of Afrika, of het een blanke of zwarte is die
onder die struiken ligt.

BL: Daar zit natuurlijk ook het spel van blank
en zwart in. In feite geven al mijn onderwerpen elkaar de hand: het
stigmatiseren van mensen.

HVC: Zijn het werken over de
huidige vluchtelingenproblematiek?

BL: Dat was niet mijn aanknopingspunt.

We leven al zolang in vrede. Ik probeer de
pijn en gruwel op een onrechtstreekse manier weer te geven. Ik wil bijvoorbeeld
niet zomaar ‘de Holocaust’ schilderen.

Zo had ik eens een werkThe Search
gemaakt, waar ik de golf van Hokusai gebruikte. Dat werk ging wel over
de vluchtelingencrisis. Ik dacht: ‘Ik kan dat ventje op dat strand toch niet
gaan schilderen?’ Maar hoe kan je die problematiek aan de kaak stellen zonder
dat in your face uit te beelden?

Toen kwam die golf, dat iconisch beeld in mij
op. Dat schijnt ook een tsunami te zijn geweest. Ik dacht: ‘Ik doe die bootjes
weg, en ook die Fuji berg op de
achtergrond.

Als je goed naar mijn werk kijkt, zie je in de
verte die oranje stipjes, dat zijn eigenlijk de reddingsvesten. Ik beeld ook het
frame uit van de camera die zoekt. Ik
wilde er ook geen uitspraak over doen, maar het wel in the picture brengen. 

HVC: Waar heb je het idee van die vijftien portretten uit 2015 vandaan
gehaald?

BL:
Dat is in feite één werk met als titelNumbers.
De alfabetische nummering op hun hoofden verwijst naar hun eigen administratie
.

Ik zag de film The Conspiracy uit 2001. Dat gaat over de vijftien mannen die het
Jodenvraagstuk hebben opgelost, met andere woorden: een samenkomst om te
bespreken ‘hoe ze de Joden zouden doden’. Ze wilden de Joden ontmenselijken. Ze
gaven ze nummers, zetten de mensen in tabellen. In feite was dit bijna pure administratie.
Ze hebben dat in die villa tijdens een lekker feest beslist. Dat was tijdens de
Wannseeconferentie in 1942 in Berlijn, tijdens W.0. II.

Eigenlijk kaart ik aan hoe met een pennentrek
over zoveel levens werd beslist. 

Ik heb die nazibonzen allemaal op een andere
manier en in een verschillende kleuren geschilderd. Alsof ze elk hun
hofschilder hadden. Net omdat ze zo’n hoge dunk van zichzelf hadden, daarom heb
ik hen ook een nummer gegeven.

Dat is natuurlijk geen appetijtelijk thema,
dat besef ik ook.

Stel je voor dat je in zo’n situatie terecht komt,
wat kies je dan, als je al de keuze zou hebben, Heul je mee met de nazi’s of niet?

Zo heb ik na die reeks ook Sofie S. geschilderd, over Sofie Scholl,
alsook The carpenter – over Georg Elser – omdat beiden een rebelse keuze
hebben gemaakt.

Ik probeer in mijn werk altijd de twee kanten
te laten zien.

HVC: Wil je dan dat wij die tweede
wereldoorlog niet vergeten?

BL: Natuurlijk wil ik die herinnering niet
laten vergeten, maar het thema is ook hier universeler. Zo maakte ik het werk About the carpenter – wat eigenlijk een
zelfportret is – en waar je mij ziet nadenken over die Georg Elser, waar een
foto boven mij hangt.

Koffiepauze, we wandelen van het
atelier naar de living.

HVC: Ik zie hier in je living ook
werk van je hangen, is dat ook uit die reeks?

Ik zie een schilderij met een
hond, een schilderij met twee bewegende handen, één hand neemt een ander hand
vast …

BL: Dat is ook in die periode – 2016 –
gemaakt. Die hond: dat is eigenlijk een bom. Ik heb expres een Duitse scheper
genomen. De Russen leidden honden op om met explosieven onder de tanks te
lopen. En de Duitse scheper was natuurlijk het lievelingsdier van Hitler met
z’n Blondie. Die tegenstelling – die liefde voor die hond en dan zijn
psychopathisch gedrag – daar werk ik mee.

Over die handen: na Pearl Harbour, ook in W.O.
II, hadden ze in Amerika ik-weet-niet-hoeveel angst en hebben ze Japanse
Amerikanen gedeporteerd naar de woestijn. Voor de Amerikanen waren zij het
‘gele gevaar’. Eigenlijk waren ze hetzelfde aan het doen als de Duitsers met de
Joden. Al hebben ze die gelukkig niet vermoord. Dat beeld is een still uit een documentaire waar ze die
Japanners registreerden en allemaal afvoerden. Het gaat in mijn werk over
dualiteiten rond erge gebeurtenissen. 

HVC: Ik zie hier ook nog een reeks
portretten staan, in houtskool op papier aangebracht, in een groter formaat.
Hun gezichten zijn gepokt en gemazeld, zou je kunnen zeggen. Ik lees titels als
A man‘, ‘A woman‘. (2017)

BL: Ik wilde die titels heel universeel
houden.

Wat hier in mijn atelier aan de muur hangt, is
het gevolg van die vorige reeks portretten. Na die expo van de reeks Numbers,
was het eerste werk dat ik maakte, over het Louvre. Omdat de Fransen wisten dat
de Duitsers gingen komen, hadden ze al hun kunstwerken verstopt in kastelen. Er
bestaan daar ook veel foto’s van, van het Louvre als lege kast.

Er hingen ook veel lege kaders tegen de muur.
Ik vond dat een frappant beeld, want op dat moment zie je maar hoe belangrijk
kunst wordt. Er is de financiële waarde, maar ook de functionele waarde.

Ik maakte portretten ook
onder de noemer Sleep …De werken gaan over ActionT4, een geheim programma
van de nazi’s om psychiatrische patiënten en personen met een mentale handicap
te doden , onder het mom dat die te veel kosten aan het regime .

Maar zelf werd ik ook depressief door dat te
maken. Inhoudelijk ging het over uitsluiten en het racisme dat ermee te maken
heeft.

Ik had nog kaders, maakte werken in houtskool voor
daarin, en zo ben ik terug bij houtskool terecht gekomen. Al werkte ik altijd
al in houtskool, zeker toen ik modeltekende, voor mij is dat een heel natuurlijk
materiaal.

Zo kwam ik uit bij die figuren die bevlekt
zijn. Ik wou dingen scheppen die vragen oproepen. Zijn die mensen ziek, zijn
het pigmentvlekken? Maar op zich hebben die koppen ook een bepaalde schoonheid. 

HVC: Niemand kijkt toch graag naar
die – excusez le mot – lelijke koppen?

BL: Waarom niet? (lacht) Het gaat mij in die
koppen puur om de stigmatisering. Ik wil niet choqueren, maar ik wil natuurlijk
wel vragen oproepen. 

HVC: Hoe kwam je op het idee voor
de reeksen waar we oog in oog staan met de twee wereldoorlogen en waar je
vrijbuitig portretten slash gueules cassées in aquarel ons in het gezicht
duwt? Geen vrolijke beelden, al zijn
ze wel vrij geschilderd. Wat opvalt is
het patroon die in de gezichten lijkt te zijn geprojecteerd.

BL: Die reeks heet G.C. Ik heb ze in aquarel
en kleurpotlood gemaakt.
Het patroon op de gezichten is een
verwijzing naar gezichtsherkenning, zoals de computerprogramma’s, op
bijvoorbeeld luchthavens.

Toen we in België na honderd jaar de eerste
wereldoorlog herdachten, zag ik die documentaires op tv. Ik zag al die
gezichten liggen die in de loopgraven waren kapotgeschoten. Toen dacht ik: ‘Wat
voor ons een inbreuk op de privacy is, is voor die mannen eigenlijk een deel
van hun identiteit die ze kwijt zijn, doordat hun gezicht zo is toegetakeld.’
Dat is trouwens ook de beginperiode van de protheses. Zo konden verminkte mannen
zich tenminste terug in het openbaar tonen. 

HVC: Hoe komen wij het best in
jouw werken? Hoe wil je dat we kijken? Zijn je werken ook onzichtbare spiegels?
Wat zegt dat over jou als kunstenaar?

BL: Het ding is altijd: het zijn ménsen. Je
ziet die bewegingen in de politiek nu nog. Denk aan de leugens, de
volksverlakkerij. Ik wil dat gegeven gewoon universeel maken. En uiteindelijk
is het, als maker, altijd een terugkoppeling naar jezelf. En in communicatie
met de kijker, hoop ik dat ook natuurlijk.

In mijn werk B.E.A.S.T zie je ook dat ik er een
artificieel element aan toevoeg. Ik zet een glazen stolp over een man die in de
natuur zit. Ik maak in feite een soort diorama.

HVC: Welke feedback krijg je het
meest over je werk?

BL: Meestal goede. (lacht) Maar ik heb
achteraf gezien ook slecht werk gemaakt. Voor mij persoonlijk heb ik de indruk
dat ik nu pas de dingen echt vastkrijg.

HVC: Wanneer weet je dat een werk
af is? Hoe zorg je dat het inhoudelijk en letterlijk niet wordt doodgewerkt?

BL: Dat bepaal ik zelf. Tijdens het werkproces
krijg ik niet graag kritiek. Ik bepaal mijn weg liever zelf. Ik moet dat ook
bij mijn leerlingen doen, maar ik besef dat het te vroeg komt en dat het niet
altijd gepast is. Als mijn werk af is, en ik krijg dan kritiek, kan ik daar uit
leren.

HVC: De Nederlandse kunstenaar
Piet Mondriaan zegt: de positie van de kunstenaar is een nederige. Hij is in
feite een doorgeefluik. Akkoord?

Wil je relevant zijn?

BL: Ik wil wel relevant zijn. Ik wil graag dat
de kijker het beeld kan terugkoppelen naar zichzelf. De werken moeten je pakken
en doen nadenken over jezelf. 

HVC: Wat leer jij elke dag van in het
atelier te zitten?

BL: Moet je er iets uit leren? Is het niet
eerder een soort reflectie over het leven?

Van ’s ochtends tot ’s avonds, áltijd ben je
met je beelden bezig. Zelfs als ik iets oppik van mijn leerlingen. Of je nu
naar de radio luistert of het nieuws ziet of een boek leest, je zit altijd met
je werk in je achterhoofd.

HVC: Zit je jezelf altijd
deadlines op te leggen? En vind je dat je er veel offers moet voor brengen, om
je beelden aan de mensheid te laten zien?

BL: Ik vind het minder een opdracht dan
vroeger. Dit omdat ik mijn beeldtaal beter beheers. Ik voel nu ook meer de aandrang
om naar buiten te komen, omdat ik nu de maturiteit heb. Het is niet gemakkelijk
een klassiek geschoold tekenaar te zijn, omdat je meer moeite hebt met loslaten.

Ik denk altijd dat ik mijn beste werk nog moet
maken. Dat zeg ik ook altijd tegen mijn leerlingen: wordt niet verliefd op het
laatste werk dat je hebt gemaakt, wordt verliefd op het werk dat je nog gaat
maken. Dat zorgt ervoor dat je curieus en gevoelig bent voor nieuwe dingen.
Lesgeven is een heel dankbaar iets. Het ligt heel dicht bij wat we zelf doen.

Natuurlijk, wij zijn hier in Sint-Niklaas een
beetje de pechstrook tussen Gent en Antwerpen. (lacht) Er zijn niet veel
galeries bijvoorbeeld. Gelukkig hebben we de Academie en Stef Van Bellingen met
WARP en Coup de Ville.

HVC: Hoe vat je doorgaans expo’s
op?

BL: Je voelt gewoon dat het tijd wordt om te
exposeren. (lacht)

Je bent voor 2020 uitgenodigd door
Stef Van Bellingen voor de parcourstentoonstelling Coup de Ville van WARP.

Weet je al wat je gaat maken?

BL: Mijn atelier zal worden gebruikt voor de
stadsexpo Coup de Ville. Ik ben dus dakloos. (lacht) En curator Stef Van
Bellingen moet nog een keuze maken waar mijn werk zal komen te hangen. 

HVC: Wat vind je jouw grootste
evolutie in je werk de afgelopen jaren?

BL: Ik kom nu tot de constatatie dat ik
inhoudelijk teruggrijp naar de thema’s die ik vroeger aanpakte: het
getormenteerd zijn, de kwetsuren van het leven. Mijn tekenvaardigheid is soepeler
geworden en dat geeft me meer vrijheid. Ik omarm ook het toeval meer, al is dat
meer in het schilderen dan in het tekenen.

Ik ben nu bezig met torso’s in houtskool. Ik
onthoofd als het ware de morfologie van het lichaam. Zo blijft alleen het
rudimentaire over. De mens ontdaan van het franje. Maar ook de heiligen,
ontheilig ik, evenals de klassieken. Denk aan de torso van Belvedere. Maar
uiteindelijk gaat het me ook om het plezier van het tekenen.

HVC: Hoe verrijk je je? Lezen,
expo’s?

BL: Door te leven misschien?
(lacht)

HVC: Heb je veel zelftwijfel?

BL: Toch wel. Ik
denk dat dat nodig is om je werk uit te zuiveren en naar niveau te krijgen. Je
moet ook durven vernietigen. Soms moet je toegeven tegenover jezelf dat je
slecht werk hebt gemaakt.

HVC: Zwaar werk maken, is sowieso niet
altijd a walk in the park, vermoed ik.

BL: Soms ben je aan
het werk en gaat alles vanzelf. Maar soms moet je er ook eventjes van weg.Het is toch
vooral jezelf documenteren en het lezen over bepaalde periodes van onze
geschiedenis die soms wegen. 

HVC: Je was in je jonge jaren
ervan overtuigd dat je het zonder galerie ook kon maken, denk je daar nog
altijd zo over?

BL: Neen. (lacht)

HVC; Welk kunstwerk, muziekstuk of
film heeft je het meest gevormd?

BL: Kill your
darlings
, zou ik zeggen. (lacht)

HVC: Wat zou de kwaliteit van je kunstenaarschap
kunnen verbeteren?

BL: Tijd en een galerie.   

    

Hilde Van Canneyt

 

 

www.bennyluyckx.be


www.warp-art.be/nl/coup_de_ville
De tentoonstelling loopt van 11 september tot en met 11 oktober 2020.
Deelnemende kunstenaars:
 
Boris
Beja (SLO), Stefan Bertalan (RO), Marie Cloquet (BE), Gabriella
Ciancimino (IT), Larissa Cluzet (FR), Jana Cordenier (BE), Peter De
Cupere (BE), A.T. De Keersmaecker/ Rosas (gefilmd door Thierry De Mey),
Hélène Durand (BE), Nick Ervinck (BE), Laura Fitzgerald (IRL), Piero
Gilardi (IT), Nilbar Güres (TUR / AT), Koyuki Kazahaya (JAP), Ermias
Kifleyesus (ETH / BE), Stéphanie Leblon (BE), Benny Luyckx (BE), Tuur
& Flup Marinus (BE), Lisa Matthys (BE), Robert Mitchell (UK –
statenloos), Astrid Nobel (NL), Maria Roosen (NL), Jinoos Taghizadeh
(IRN), Stefanos Tsivopoulos (GR), Greet Van Autgaerden (BE), Lore
Vanelslande (BE), Pieter Léon Vermeersch (BE), Filip Vervaet (BE), Luis
Weinberger (AT), aangevuld met een aantal bruiklenen die in een nieuwe
context worden geplaatst.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *