Categorieën
Interview Uncategorised

Interview met Jonas Geirnaert

Interview n.a.v. van het tijdschrift d’Academie 15: net uit en vrij te verkrijgen in alle Academies voor beeldende kunst. En nog één week inschrijvingen: dus rep jullie en laat jullie kunstkriebels botvieren in het DKO!







Interview (lange versie)
met Jonas Geirnaert (1981), Gent, maart 2015

Foto’s: Anneke d’Hollander






Hilde
Van Canneyt: Hallo Jonas, tot je vijftiende was je blijkbaar een
brave, lieve jongeling en zijn er geen noemenswaardige rariteiten
gebeurd.



Jonas
Geirnaert: Ik denk – maar ik ben geen objectieve waarnemer – dat
ik nogal een gemakkelijke puber was, behalve tegenover leerkrachten.
Meisjes, dat is bij mij sowieso heel laat begonnen. Creatief was ik
er wel al vroeg bij: ik tekende graag, verzon verhaaltjes, en nam al
eens met mijn neef Lieven Scheire een filmpje op.







HVC:
Hoe stel jij jezelf voor in het buitenland? “I’m an artist.”?




JG:
Ik zal mezelf nooit ‘kunstenaar’ noemen, maar ik weet dan nooit
wat ik wel moet zeggen. Meestal zeg ik televisiemaker, of grijp ik
terug naar het laatste wat ik aan het doen ben. (lacht) In de tijd
van kabouter Wesley stond ik ineens in lijstjes van tekenaars en
cartoonisten, maar dat klopte gewoon niet voor mij.







HVC:
Toen je student was aan het KASK was je blijkbaar geen tooghanger,
las ik.




JG:
Vanaf mijn dertiende wist ik dat je aan het KASK animatie kon
studeren. Dus toen ik er dan eindelijk aan kon beginnen, vond ik het
zodanig tof dat ik nooit met tegenzin naar school ben geweest. Ik
ging zelfs graag naar de theorie. Behalve naar semiotiek, maar dat is
een ander verhaal. Ik had in die tijd lange tijd geen lief, maar dat
voelde niet als een groot gemis aan. Over die toog: in het Floeren
Foefken in Gent hebben we wél uren gesleten, maar ook niet elke dag
ofzo.







HVC:
Je bent ooit in het eerste jaar KASK binnengewandeld en je bent er
half beroemd weer buitengewandeld.





JG:
(lacht) Wat wel een koude douche was, is dat je heel je middelbaar
denkt: ‘Ik ben een goeie tekenaar’, tot je op de opendeurdag
werken van animatietekenen aan de muur ziet hangen en denkt: ‘Dat
kan ik nooit!’. Terwijl ik jaren op d’Academie had gezeten. Voor
de toelatingsproef in het KASK ben ik zowat voor alles gedelibereerd
voor wat met tekenen had te maken. Ik ben erdoor geraakt omdat ik
voelde dat ik het echt wel heel graag wilde doen.







HVC:
Op een of ander manier stuurde jij als nog niet afgestudeerde student
je nog niet-affe animatiefilmpje ‘Flatlife’ op naar het festival
van Cannes. Het was een filmpje waar een schilderij met een vaas op
de hoofdrol speelde. Toch voelde je je in die tijd geen typische
tekenaar.




JG:
Ik denk dat ik op een of andere manier een buitenbeentje was. De
meeste mensen die er zitten tekenen heel graag en schetsen hele
boekjes vol. Terwijl ik bijna nooit schetste in mijn vrije tijd. Ik
was er ook theoretisch niet zo mee bezig. Maar toch vond ik het een
heel fijn medium om mee bezig te zijn. Ik heb ook nooit goed gesnapt
waarom mensen het van lef vinden getuigen dat ik mijn filmpje heb
opgestuurd, omdat het ergste wat kon gebeuren, kon zijn dat je niks
terug hoort. Dat haalt zelfs je persoon niet onderuit. Ik was er zelf
heel tevreden en je kan maar beter veel te hoog mikken, als je dan
afgewezen wordt, bestaan er wel nog andere festivals.…







HVC:
Wie waren tot je 22
e
zo je invloeden? Ik weet dat je niet vies was van F.C. De Kampioenen.




JG:
(lacht)







HVC:
Maar gelukkig viel in je lijstje ook te lezen dat je fan was van
Monty Pyton, Calvin and Hobbes, Bill Waterson en Harry Larson. In je
boeken top tien, zat ook nog
De
Grote Atlas van de belevingswereld

en
Onze
Lievelingen de planten.



Ondertussen
al nieuwe impulsen?




JG:
Ik lees gênant weinig boeken Hilde, volgende vraag. (bedenkt zich)
Alhoewel, ik kan wel aanvullend op die vraag antwoorden. Ik volg op
zich toch de dingen waar er humor in zit. Als iets of iemand me kan
doen lachen, ben ik van de partij.







HVC:
Maar op een of andere dag kriebel je dat Kabouterje neer en voor je
het weet bevolkt hij Humo en wandelt hij rond in het Tv programma‘
Man bijt hond’. Vandaag stond de Youtube-score op 629.249 keer
bekeken! Voilà, je bent weer mee…



Hoe
ging dat allemaal in zijn werk? Flatlife was gaan liggen en de
Kabouter was opgestaan?




JG:
In het begin hebben de strips een half jaar in Humo gestaan. Op vraag
van Woestijnvis hebben we er met drie klasgenoten van het KASK, een
animatiefilmpje van gemaakt. Dat marcheerde en toen is er in een
recordtempo beslist dat het een item ging worden in Man bijt hond.
Toen moest er elke week eentje worden aangeleverd. Maar ondertussen
had ik ook al een fulltime job met de Neveneffecten bij Basta.







HVC:
Hoe moet ik me het maken van de grapjes/schetsen voorstellen? In de
zetel hangend voor de Tv met een Grimbergen in de ene hand en een
schetsboek in de andere hand?




JG:
Ik begon er meestal donderdagavond aan en vrijdag moest dat af zijn.
Dat liep snel op tot 5u ’s morgens tegen ik een pagina af had.







HVC:
Kan je iets vertellen over dat ‘Wouter Beke’-verhaal? Was je
ondertussen verplicht onze surrealistische Belgische politiek te
volgen?




JG:
Dat viel wel mee, hoor. Ik verzon dat samen met Jeroom. In het begin
was dat eigenlijk wat lachen met die typische politieke termen. We
brachten een superheldenverhaal en deden alsof ‘amendementen’ en
‘wetswijzigingen’ het spannendste van het spannendste waren. Al
sloop er met de tijd wel wat actualiteit in. Zo hadden we een pagina
waarin Siegried Bracke constant van links naar rechts wisselde. Of
een pagina met Rik Torfs die zijn nest nog eens wou bevuilen met CD&V
. Ik vond het frappant dat de meeste politiekers ermee konden lachen.
Wouter Beke wilde zelfs het voorwoord van onze strip schrijven, wat
ik oprecht chic vond, zeker nadat we hem in een pagina zelfs op
Klokke Roeland lieten klaarkomen.







HVC:
Over naar de Neveneffecten. Hoe was die overgang van het pc-scherm
naar het podium, en daarna zelfs naar schermgezicht?




JG:
Eerst waren we met drie mensen die een eigen weg aan het zoeken waren
binnen dezelfde interessesfeer. Op een gegeven moment zijn die drie
sporen – het ene al wat toevalliger dan het andere –
samengekomen. Toen dachten we: “Zouden we niet eens 10 minuten
proberen op een podium te staan tijdens het vrij podium op de Gentse
Feesten?” Heel stommelings eigenlijk, en de avond voordien ons
natuurlijk voor de kop slaan dat we alleen maar rotzooi hadden
gemaakt. En dan doen we dat, we amuseren ons, en zo geschiedde. Wat
later is Jelle er bijgekomen: dat stond zowat in de sterren
geschreven. Enfin, hij was eerst onze geluidstechnieker. Maar hij
deed dat zo verschrikkelijk slecht, en het was zelfs geen verborgen
agenda. Maar vroeg of laat wisten zowel hij als wij dat hij er ook
zou bijhoren.










HVC:
En zo geschiedde dat iemand een brief naar Woestijnvis schreef …



JG:
Ik heb zelfs gebeld!







HVC:
Zie je wel dat je een lefgozer bent!




JG:
Dat was net na het festival van Cannes en het leek me het juiste
moment. Alles liep wat door elkaar, en we wisten al heel lang dat we
ooit eens iets voor tv wilden doen. We waren zelfs in een verder
verleden eens naar TMF geweest met een wazig voorstel. Enfin, het was
een hallucinant sollicitatiegesprek bij Woestijnvis.







HVC:
Je hebt al een actief leven achter de rug: van ‘Neveneffecten’
tot ‘Basta’ tot ‘Willy’s en Marjetten’. En nu werkende
huismus. 😉 Je leven ziet er heel anders uit nu. Je krijgt ook nog
geen ‘big’ feedback op wat je doet. In een studio werken lijkt me
toch anders dan het zweet van de zaal ruiken.




JG:
Het is inderdaad een wereld van verschil. Voor mij gaat er eigenlijk
niks boven op een podium staan, en voor een volle zaal een
theatershow doen en direct respons van het publiek krijgen. Ook het
spelplezier is niet te evenaren. Als wij iets hebben opgenomen, weten
wij niet wat iedereen in zijn huiskamertje op de bank voor de tv aan
het denken is. We kunnen het hoogstens de volgende dag horen
vertellen.



Voor
tv werken heeft ook zijn mooie kant, want we hebben ook al voor bijna
lege zalen gestaan in Nederland waar níét gelachen werd. Wat heel
pijnlijk was. :-/ Maar anderzijds kan er voor tv verslindende paniek
zijn. Dan ben je een maand voor het op antenne komt en heb je nog
niks deftigs.



Ik
vind het ongelooflijk dat we dat allemaal kunnen doen. Je schrijft
scenario’s, en daardoor kom je op de meest onwaarschijnlijke
plekken. Ik weet nog dat we een scène hadden over de Tweede
Wereldoorlog en mochten meevliegen in een vliegtuig uit 1943: over
the top! Of undercover in een camionette op de parking staan van de
belspelletjes! Ik besef wel dat we dingen mogen doen die andere
mensen niet mogen doen.







HVC:
Ik ben wel jaloers dat jullie met z’n vieren zijn … Ik zit
meestal in mijn eentje te klooien. Dat is een gouden troef die jullie
in handen hebben …




JG:
Ja, maar dat was in het begin ook zoeken, hoor. Qua karakters zijn we
nogal uiteenlopend. Maar hoe langer we samenwerken, hoe vlotter het
gaat om iets te bereiken.



We
hebben geleerd dat niet iedereen hetzelfde kan en moet doen. Toen we
in het begin een scenario schreven, maakten we de fout dat we vonden
dat alles recht evenredig verdeeld moest worden. We zijn erachter
gekomen dat zo’n dictatuur van ‘elk een gelijk kwartje’ niet
marcheert. We hebben ontdekt dat door toe te geven dat elk zijn
talent heeft, en daar geen probleem over te maken, we tot een veel
sterker eindproduct komen. Het is als het ware interne keuken wie
welk scenario of aandeel had in een aflevering.







HVC:
M.a.w. iedereen schuift zijn ego aan de kant. (knipoogt)



Ben
je akkoord dat ondanks het humor is, het 10% inspiratie is en 90%
transpiratie?



Of
zoals Walter Benjamin zegt: talent is één ding, de genialiteit zit
hem in de wedijver.




JG:
Ik ben er het heel hard mee eens dat achter veel dingen die heel erg
straf zijn, gigantisch veel werk zit. Zeker in televisie, omdat het
een heel arbeidsintensief medium is. Ik denk in andere kunstvormen
dat die evenredigheid met tijd niet zo is: een schilder kan heel snel
iets geniaals schilderen, daar zitten niet persé altijd die uren en
uren in… Ik ben heel fier op kabouter Wesley, maar de eerste
avonturen waren in drie, vier uur getekend, terwijl ik op de latere
soms al vijftien/zestien uur moest zwoegen. Maar wat ik welondervind,
is dat zelfs bij humor – of fictiedingen die wij voor canvas
maakten met de Neveneffecten – het in het begin heel plezant met
pintjes drinken en zeveren en beslissen om Jommeke te spelen op een
boot. Maar tussen de brainstorms en de eerste draaiing, moet dat
allemaal geschreven worden en zit je dagen achter de computer en
begint het vele vele werk. En dan heb je een eerste versie van een
scenario en ben je fier en dan gooi je dat in de groep en die hebben
opmerkingen en dan ga je weer depressief achter je computer zitten en
dat gaat zo drie keer over en weer tot je in het beste geval een
versie hebt waar dat iedereen achter staat. Dat is echt het klotedeel
van het werk, maar zelfs daarbinnen kan dat tof zijn als je ergens
goed naartoe werkt en ik denk dat je daarin echt wel het verschil kan
maken. Wat wij nu aan het maken zijn is een groot fictieproject. Ik
denk dat daar nu al vele 100-en, misschien 1000-en uren werk in zit.
Maar we hebben nog maar drie scenario’s. Toch hoop ik dat je zal
merken dat wat we maken, niet zomaar in drie weken is geschreven.







HVC:
Hoe gaan jullie effectief te werk? Jullie hebben de ruis uit jullie
leven gegooid en gaan elke ochtend braaf om 9u samen aan tafel
zitten? Of hoe moet ik me dat voorstellen?




JG:
9u is vroeg. (lacht) Meestal beginnen we ergens tussen 10 en 11u in
ons werkkot in de tuin en heel veel hangt ervan af in welk stadium
van het maakproces je zit. Als je de reeks aan het verzinnen bent,
zit je echt in één ruimte met een whiteboard uit te denken wat en
wie waar komt. Dat is constant over en weer pingpongen. Wat we
ondertussen hebben gemerkt, is dat je geen 8u/dag kan doen. Enz…
(
We praten over de flow
en weekendwerk en ons 8u slaap nodig hebben en geld en…

)







HVC:
We gaan eerst nog even terug, om over ‘Quiz me quick’ en ‘Gek
of geniaal?’ te springen, naar de werkdag van ‘De Ideale Wereld’
… Toen ik in HUMO las hoe jullie werkdag eruitzag, vond ik dat de
magie wat wegnemen…




JG:
Ik snap wel dat het de magie wat wegneemt als je het leest, maar ik
kan je verzekeren dat van alle programma’s die we gemaakt hebben
‘De Ideale Wereld’ het meest gerommel was. We willen een rode
frigo en ze komen aangezet met een gele diepvries. Dan maken we wel
iets met die gele diepvries. Ik denk dat dat het meest rock’n-rolle
programma is waaraan ik al heb meegewerkt. Op één dag moest echt
alles gebeuren.








HVC:
Ik vond ‘De Ideale Wereld’ ideaal toen er nog geen publiek bij
zat.


JG:
Toen er nog geen publiek bij zat, had je inderdaad een intiemere
sfeer tussen Otto-Jan, de gast, Jelle en ik. De gesprekken worden
anders als er publiek bij zit, want iedereen wil op de één of
andere manier toch een beetje scoren. Het voordeel is dat er meer
vaart in zit en het actualiteitsgehalte hoger ligt, want je zit echt
tussen de mensen. Zonder dat publiek kreeg het soms iets heel
hermetisch, omdat je dan totaal niet meer in ‘de maatschappij’
zit.







HVC:
Hoe verschillen jouw dagen nu van toen je elke dag in ‘De Ideale
Wereld’ zat? Is dit nu ‘de ideale wereld’: elke dag thuis
werken aan een reeks?




JG:
Ik heb heel graag meegewerkt aan ‘De Ideale Wereld’, maar om
5u.50 opstaan en dan in de file staan, kan écht tegensteken…







HVC:
Zie je graag jouw eigen ‘smoel’ op tv?




JG:
In het begin, toen we met Neveneffecten op tv kwamen, vond ik het
niet fijn om mezelf te zien. Maar nu zie ik mezelf meer als een
instrument. Als we een filmpje opnamen voor ‘De Ideale Wereld’,
had ik het dikwijls geschreven en was ik een van diegenen die
beschikbaar was. En wij waren het die, als we flikken speelden,
onszelf een snor opkleefden. Heel rock’n-roll allemaal. Dat was ten
tijde van Bart De Pauw en ‘Schalkse Ruiters’ ook al zo, vertelde
hij me. Het is belangrijk om achteraf toch kritisch te zijn op wat je
presteerde, zodat je de volgende dag weer een fractietje beter
presteert.







HVC:
Wat doe je als tegenwicht voor al dat geestelijk creatief werk?
Sporten, tuinieren, vogelpieken, zuipen… ?




JG:
In het slechtste geval niks. Ik werk soms zodanig hard, dat ik er
bijna niks anders ertussen kan doen. Al weet ik dat je dat niet lang
volhoud. Voor de rest wou ik dat ik meer discipline had om te gaan
sporten, maar meer dan om de drie weken even het blokje om lopen,
krijg ik er niet uit. Ik kan het niet opbrengen om vroeger op te
staan om dat meer te doen. (lacht) Voor de rest doe ik vooral veel
ongezonde dingen: net dat glas wijn te veel of net te vaak gaan eten.
Maar dat is nooit anders geweest.







HVC:
Voel je soms de hete adem van na-apers in je nek?




JG:
Het is twee keer gebeurd dat mensen het format van ‘Basta!’
hebben nagedaan. Eénmaal in Nederland en ook eens in België. Maar
veel minder goed, natuurlijk. (lacht) En als je echt een format
kopieert, vind ik het niet meer dan normaal dat je daar toestemming
voor vraagt. Wij hadden natuurlijk ook onze mosterd ergens gehaald,
maar niet letterlijk. Buiten in ‘Tegen de sterren op’ waarin ik
werd gekopieerd door Guga Baúl, ben ikzelf nooit geplagieerd. Maar
hoe meer geschifte dingen op tv, hoe beter natuurlijk.







HVC:
Denk je dat je als humorist wordt geboren, of denk je dat het iets is
om iets anders mee te camoufleren?




JG:
Daar zijn enorm veel verschillen in. Er zijn comedians die op een
podium wel grappig kunnen zijn, maar als ze aan tafel zitten onder
vrienden eigenlijk heel stil of serieus zijn. Maar ik ken evengoed
gasten die constant goed gezind lijken te zijn. Ik ben iemand die
enorm kan genieten van een groep mensen, maar zelf zal ik misschien
maar tien zinnen op een uur zeggen. Maar als ik me super op mijn
gemak voel, durf ik er wel meer onnozelheden uitsmijten. Vandaar dat
mensen soms schrikken als ze iemand grappigs van op tv leren kennen.
Maar je kan moeilijk 24 uur per dag grappig lopen doen. Het is
sowieso boeiend welke redenen iemand heeft om grappig te zijn als
beroep. Dat zal wel bij iedereen anders zijn.







HVC:
Hoe maak jij het verschil als mens en als strip- en tv-maker?




JG:
In het begin toen wij voor het tv werkten, deden wij maar iets. Wij
waren daar grotendeels content over, mede door de goeie reacties.
Maar later denk je daar bewuster over na en word je kritischer. Ik
probeer altijd mijn eigen klankbord en referentiekader te zijn. Als
je tegen mij zegt: “Diene kabouter Wesley, daar zit wel iets in,
maar maak die eens toegankelijk

voor een groter
publiek!”, zou ik begot niet weten hoe ik dat moet doen. Ik maak
iets wat ik zelf graag zou zien, ook al heb ik het zelf gemaakt. Ik
maak dus een scenario voor tv dat ik zelf graag zou zien. Ik kijk dus
wat ik zelf grappig vind, en kijk dan hoe ik dat kan omzetten naar
iets met een goed eindresultaat. Als je achter iets blijft staan wat
je grappig vindt bijvoorbeeld, dan helpt dat ook om er te geraken.
Wat niet wil zeggen dat we niet te rade gaan bij anderen. Zij geven
soms best harde kritiek, maar als je daarvoor openstaat, dan kan je
maar hopen dat ze daar redenen voor hebben.



Het
voordeel van een eigen referentiekader, is dat je niet vaak heel
grote twijfels hebt: zal het nu goed of slecht zijn? ‘Basta!’ was
een gok. Nu zijn we bezig met een scenario dat moet verfilmd worden.
Ondertussen ben je ook realistischer wat kijkcijfers betreft. Je
begint tv-kijkend Vlaanderen te kennen en weet ondertussen dat
kwaliteit daar los van staat.







HVC:
Zoals ‘Willy’s en Marjetten’ dat het niet deed zoals het moest.
(Ik was fan!) Ach, als je programma’s voor de mainstream moet
maken, is het ook armoede troef, toch?




JG:
Bij ‘Willy’s en Marjetten’ haalden we inderdaad niet de cijfers
die we hadden verwacht. Het zat op zondagavond, dus we hoopten op een
miljoen kijkers. Maar terwijl we dat aan het maken waren, werden we
heel hard ingehaald door de tijd, dus we waren onze voorsprong kwijt.
Vanaf de vijfde aflevering moesten we eigenlijk een aflevering
verzinnen, schrijven, opnemen en monteren op zes dagen tijd, en dat
was niet meer menselijk. Halverwege hebben wij Eén dus gemeld dat
wij niet aan dertien afleveringen zouden geraken. Tien leek ons nog
nipt haalbaar. En toen moesten we er elf maken. Maar we krijgen het
moeilijk de wereld uit dat het een eenzijdige beslissing van de VRT
zou geweest zijn om ‘Willy’s en Marjetten’ vroegtijds stop te
zetten.







HVC:
Mensen, bij deze is dat dus rechtgezet, steek het in jullie oren!



Op
welke verwezenlijking ben je het meest trots?




JG:
Als ik iets moet zeggen, ga ik ‘Basta!’ zeggen. Niet omdat ik dat
daarom het allerbeste vond: ze waren wisselvallig, maar ik vond ze
allemaal goed. Terwijl ik sommige afleveringen van ‘Neveneffecten’
nu niet goed genoeg meer vind. Misschien vind ik een animatie van
Kabouter Wesley beter, maar bij ‘Basta!’ ben ik vooral trots op
de maatschappelijke relevantie. Dat ging echt wel over iets: de
bankencrisis, het gesjoemel met CO2-emissierechten, enzovoort. Ik heb
er een heel goed gevoel over hoe het was om dat te maken.







HVC:
Ben je echt zo’n vriendelijke jongen als je lijkt, of heb je toch
verborgen kantjes en wrocht je je door gangen waar niemand iets van
weet? Want naar ik vermoed zijn er nog nooit roddels over jou of je
kompanen in de pers gekomen.




JG:
(lacht) Oh ja hoor, ik heb mijn kleine kantjes. En neen, ik heb geen
minnaressen. Ik vind het zo heerlijk en relaxed om niemand te moeten
bedriegen en daarmee bezig te moeten zijn. Je moet het eens vragen
aan mijn collega’s van ‘Neveneffecten’, maar ik denk dat ik
vroeger wel wat koleriek kon zijn als ik een scenario van iemand
kreeg en het niet goed vond. Dan kwam dat er nogal bitsig en grof
geformuleerd uit, wat niet altijd de beste manier is. Terwijl ik zelf
altijd heel defensief ben als iemand mijn idee niet oké vindt. Dan
heb ik iets van: “Zie je niet dat dit fantastisch is?” (lacht) 

Maar kijk, we worden wijzer met het ouder worden en ik ben daarin
getemperd. Ik kan het veel wijzer formuleren als iets me niet
aanspreekt, en kan veel beter incasseren. 

 



HVC:
Dat noemen ze volwassen worden, Jonas!


In
een Humo-artikel las ik in een interview met jou en Lieven Scheire
dat iemand de Playmobil-man was, en de andere was de Lego-man. Voor
de duidelijkheid: ik ben een Playmobil-vrouw.




JG:
Awoe Hilde! Ik ben dus de Lego-man! Ik denk trouwens soms na over de
Lego-metafoor. Er zijn twee dingen die ik fascinerend vind om over na
te denken. Mij fascineerde alles met ruimte, maar mijn broer speelde
meer met
Lego-techniek.
Dan maakten wij zo’n robotje dat een soort schorpioen was en met
zes pootjes voortkroop. 

Een andere keer hadden wij een machine
gemaakt en dan moest je daar een tas thee onderzetten, drukte je op
een knop, en was er een soort balk die heen en weer ging en
suikerklontjes in je tas thee schoof. Een ander ding was dan een
ventilatorke dat dan je tas thee afkoelde. Aan een ander touwtje ging
een lepeltje naar beneden en dan werd daar aan geschud en werd er in
de tas geroerd.



Ik
denk echt dat er overeenkomsten zijn met wat wij toen als klein
mannen maakten: met een beperkt aantal Legoblokjes en maar drie
motortjes – zoals wij nu dus met beperking in tijd en financiële
middelen – zoeken om iets zo goed mogelijk te maken of verzinnen
met die weinige bouwsteentjes en ingrediënten. Eigenlijk, wat wij nu
doen is datzelfde soort mechanisme.



Wat
ik ook interessant vind: wij hadden thuis massa’s Lego’s, maar
ons grootmoeder had maar een klein bakje. Maar daar waren wij
evengoed uren mee bezig. Dat vind ik ook een metafoor: als je met
creatieve dingen bezig bent, en jezelf bewust beperkingen oplegt, kom
je zo soms tot veel creatievere uitkomsten. 

Ik heb er ook eens met
Jelle over gebabbeld, en hij zei: “Met Playmobil leer je misschien
meer verhalend te zijn, omdat je minder moet bouwen en meer in een
fantasiewereld zit.”







HVC:
Is jouw sterkte dan dat je met weinig, veel kan maken? Of ben je
gewoon overcreatief in je hoofd?




JG:
Met weinig dingen iets maken, is echt van toepassing in het programma
‘De Ideale Wereld’. Voor het schrijven van een aflevering van
Neveneffecten heb je bijvoorbeeld zes weken nodig. 

Bij ‘De Ideale
Wereld’ moet je ‘s morgens de kranten uitpluizen, een idee eruit
halen, heb je een kwartier om erover te brainstormen, maximum twee
uur om dat uit te schrijven, en ondertussen moet je al aan het bellen
zijn om rekwisieten aan te vragen, en dan heb je nog anderhalf uur om
het filmpje op te nemen. 

En dat moet dan nog gemonteerd worden en in
repetitie worden gezet. Dus een olifant kan je niet vragen, want die
zal er binnen het uur niet zijn. (lacht)



En
nu met het scenario dat we aan het schrijven zijn, is het bijna
omgekeerd: omdat we de lat zo hoog aan het leggen zijn, kruipt daar
extreem veel tijd in. Dat gaat bijna richting perfectionisme.







HVC:
Wat zou de kwaliteit van je leven kunnen veranderen?




JG:
Een vast dagritme. Maar dat is moeilijk als je met creatieve dingen
bezig bent. Maar zo elke dag om 9u. starten, half uurtje middagpauze,
doorwerken tot 17u. en knop uitzetten – en tussendoor alles hebben
gedaan wat je moest doen – dat zou mijn levenskwaliteit aanzienlijk
verhogen. 

Dan zou ik ook meer een sociaal leven hebben, wat heel tof
zou zijn. Soms zit je een halve dag te vloeken achter je computer:
“Het komt niet, het komt niet!”, en ’s avonds komt dat verdomde
ding dan wel.







Over
d’Academie en erna écht over kunst…







HVC:
Ooit zat je in de Academie van Sint-Niklaas…



Hoe
kwam dat. Vroeg jij op een dag: ‘Mama, ik zou graag leren
tekenen!’?




JG:
Ik volgde Latijn-Grieks in een Middelbare school in Lokeren. Ik zat
in het eerste middelbaar en de leraar Plastische Opvoeding zei op het
oudercontact: ‘Zou je hem niet naar de Academie laten gaan?’ 

Mijn
ouders knikten braaf en zodoende zat ik van mijn twaalfde tot mijn
zestiende in het weekend in de tekenacademie op Sint-Niklaas, die
goed was aangeschreven.







HVC:
Was dat eerst een prei en een selder tekenen?




JG:
Ja, dat zat erbij. Veel blikjes en potjes tekenen natuurlijk. Maar
eens thuis was ik daar eigenlijk niet fanatiek mee bezig.







HVC:
Was er thuis iets van inspiratie der kunsten te merken?




JG:
Als het genetisch is doorgegeven, zal het van mijn moeder komen, zij
kon ook goed tekenen.







HVC:
Heb je dat tekenen op de Academie dan braaf volgehouden, of heb je
ook van andere kunsten geproefd?




JG:
Ik ben overgestapt naar Architecturale Vorming. Dat werd me ook
aangeraden door mijn omgeving.







HVC:
Je bent blijkbaar het volgzame type 😉




JG:
(lacht)



Ze
zullen die link hebben gelegd, omdat ik toen graag in papier dingen
knutselde en maquettes maakte. Ik was toen ook bezig met de wiskunde
errond: hoe kan je een driehoekig gebouw maken? Ik was daar graag mee
bezig, maar was er ook weer te weinig door gebeten.







HVC:
Waren er leraars die je tot op de dag van vandaag als
inspiratiebronnen kan rekenen?




JG:
Ik ging daar heel graag naartoe en ik vond het wel tof om te werken,
zodat je effectief beter wordt in wat je doet. Al was ik niet een van
de beste tekenaars, integendeel. De leraars waren tof, maar naar ik
me herinner, werd je niet heel intens begeleid: alles ging er losjes
aan toe. Ik ben nooit zo sociaal geweest in groep, dus ik was al blij
dat ik naar mijn blad papier kon kijken. (lacht)







HVC:
Heb je ook veel naar levend model getekend?




JG:
Niet op de Academie, wel later op het KASK. In het begin was dat wel
raar, ik had waarschijnlijk wel al een blote madam gezien, maar had
er nog nooit een moeten tekenen.







HVC:
Nog DKO-anekdotes waar je aan denkt?




JG:
Er was een workshop animatiefilm en had toen al min of meer in mijn
hoofd om die opleiding te gaan volgen. We mochten toen iets in stop
motion-achtig maken. De leraar liet ons animatiefilmpkes zien waar ik
ik zelf het bestaan niet van wist: bewegende schilderijen enzo, want
meer dan de Simpsons en Flinstons kende ik niet. Het was de eerste
keer dat ik een inkijk kreeg in de rijkdom van animatietechnieken.







HVC:
Indien je tijd had, zie je jezelf nog naar het Deeltijds
kunstonderwijs terugkeren?




JG:
Als ik onbeperkt tijd had, weet ik niet of ik nog naar het Deeltijds
kunstonderwijs zou gaan, maar ik zou er wel weer mee bezig willen
zijn. Dat modeltekenen bijvoorbeeld, deed ik graag en daar leer je
veel van bij. Maar ondertussen weet ik wel dat ik nooit een straffe
tekenaar zal zijn. 

Ik merk dat ik het veel minder in mijn vingers heb
dan tien jaar geleden. Kabouter Wesley was een stom ideetje dat al
lang in de kast lag en op een dag haal je op een verloren maandag die
schets er eens uit en denk je: ‘Dat zou wel eens een strip kunnen
worden.’ En voor je het weet is dat dan ook een strip, maar
vanaf
dan
– en dat klinkt
negatiever dan het is – is dat omdat het een wekelijkse strip in
Humo is, ook echt werk. 

Vervolgens moet je ook discipline opbrengen
en als dat lukt, is dat heel tof, maar het is niet dat ik vanaf dan
weer gebeten was door de tekenmicrobe, want de dag erna moest ik weer
iets schrijven of sta je weer op een set. Ik ben sindsdien nooit meer
bezeten geweest van tekenen. Jelle De Beule heeft dat wel. Als zijn
zoon vraagt: ‘Papa, teken eens een draak’, dan zal hij vijf
minuten later een magistraal getekende draak op papier staan. 

Zijn
zoontje heeft me eens lief beledigd: hij vroeg me een draak te
tekenen, wat ik deed, en toen zei hij: ‘Mijn papa kan heel goed
tekenen en jij kan heel snel tekenen.’ (lacht)



Er
zijn ook mensen die tijdens het brainstormen schetskes maken, maar
zelfs dat doe ik niet, dus zo graag teken ik blijkbaar niet.







HVC:
Wat is het eerste kunstwerk dat je van je sokken heeft geblazen?




JG:
Ik herinner me nog een eerste ‘esthetische’ shock. Ik was met een
vorig lief in Parijs en toen waren we de Saint-Chapelle
binnengewandeld, en – perfecte timing – drie seconden na die eerste
indruk, barst de zon door de wolken en was er een explosie van licht
die door de glasramen scheen. 

Je wordt zodanig overweldigd door iets
wat ‘Grote Kunst’ zou kunnen zijn. Enfin, het is niet echt kunst
– al is het een Gotische kapel. Dat was zo verbluffend dat ik aan
de grond stond genageld. De zuilen tussen de glasramen waren relatief
dun en zo slaagden ze erin met architecturale en optische illusies te
doen alsof de kapel uit 90% glasramen bestaat.







HVC:
Hoe lang is het geleden dat je nog een museum of galerie bent
binnengestapt?




JG:
Ik zal proberen een eerlijk antwoord te geven. (lacht)



Ik
heb een heel slecht geheugen, dus ik denk dat ik er een zal vergeten.
Daarbij wil ik on the record best zeggen dat ik een cultuurbarbaar
ben. Ik volg heel weinig en ga al helemaal weinig naar musea. Ik denk
dat ik een half jaar geleden naar Grand Hornu ben geweest en ik
herinner me nog dat het fantastisch was. 

Er was een tentoonstelling
van een koppel kunstenaars uit het Gentse… Ze hadden een soort
arbeidersstraatje gemaakt in triplex en elke kamer had een andere
inrichting. En een ander iemand die daar was, was Patrick Guns en die
was nog fantastischer: werk met veel humor. Guns maakt hommages aan
bic (de balpen).







HVC:
Kan je out of the blue jongleren met namen van kunstenaars? Of is dat
de ver-van-je-bed-show?




JG:
Patrick Guts! (lacht) Als ik denk aan denk aan kunstenaars, dwalen
mijn gedachten eerst af naar de schilders en dan zit ik onmiddellijk
bij de Tuymansen en Borremansen. En ik ken nog een naam! Mijn
huisbaas nog geweest: Ignace Van Ingelgom! Die is geweldig! Sam
Dillemans ken ik vooral door die documentaire toen op canvas. Maar
zijn er geen hoeken af aan die gast?







HVC:
(zwijgt)







HVC:
Sol Lewitt – een conceptueel kunstenaar – zegt dat enkel het idee
telt…



Ben
je het daarmee eens?




JG:
Sol Lewitt heeft geen gelijk! (lacht)







HVC:
Word je warm van ‘de plastische kunsten’? Ateliers waaruit de
geur van terpentijn komt?




JG:
Ik vind het enorm schoon en bewonderenswaardig hoe mensen zich erin
verliezen en vind het onwaarschijnlijk hoe gasten als Sam Dillemans
die bijna balanceren op de rand van de waanzin, ongelooflijk
fascinerend. Als je het epicentrum van de wereld Sint-Kruis-Winkel
neemt, waar ik ben opgegroeid, was de grootste kunstenaar daar
vlakbij Frans Wuytack, een beeldhouwer. 

Dat is ten eersten al een
heel mooie geëngageerde mens en als je hem met liefde hoort
vertellen over hoe hij zijn beeldhouwwerken in brons giet, dan smelt
ik. 

Na het clichébeeld van de schilders, denk ik bij kunstenaars dan
vooral aan mensen die met hun handen wroeten. Muzikanten zijn ook
kunstenaars, maar dat is niet de allereerste associatie die je legt.
Een Wannes Cappelle die prachtige teksten schrijft bij zijn liedjes,
dat is ongeëvenaard en vind ik dus ook een hele grote kunstenaar. 


 







HVC: Vertel eens over je piano
die hier staat…




 JG:
Wel ja, ik ben een virtuoos speler… (speelt een virtuoos riedelke)





Hilde
Van Canneyt, maart 2015 
Foto’s Anneke d’Hollander 

 








Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *