Categorieën
Interview

Interview met Jan Henderikse




Interview
met JAN  HENDERIKSE (° Delft, Nl 1937) ,
Antwerpen, winter 2015







Even
inleiden met de woorden van anderen (zo hebben jullie een betere kijk op de zaak):


Jan
Hendrikse wordt gezien als de oprichter van de Nederlandse Informele Groep,
bestaande uit Armando, Henk Peeters en Jan Schoonhoven. Deze beweging ontstond
in 1958 en is de voorloper van voorloper van de Nul-groep die
in 1960 het levenslicht zag. De naam Nul, was dan weer een afgeleide van de Duitse
ZERO groep, opgericht in ’58 door Otto Piene en Heinz Mack.


Centraal in het werk van de
Nul-groep stond de nadruk op het onpersoonlijke in de kunst, het objectieve.
Daartoe hoorde het vermijden van een persoonlijk handschrift en het zoeken naar
maakprocedures die een uitwendige regelmaat en orde bezaten, vergelijkbaar met
het productieproces binnen de fabrieken en bedrijven. Dit kwam tot uiting in
het gebruik van – voor de kunst van dat moment – zeer ongebruikelijke
materialen als centen en kurken (Henderikse), watten en veren (Peeters), karton
(Schoonhoven) en bouten en prikkeldraad (Armando).



De
ZERO en Nul werken waren vaak monochroom. Industriële materialen werden
verkozen boven de traditionele zoals steen, hout, olieverven… Voorwerpen werden
zonder opsmuk of bewerking opgenomen in het kunstwerk, dat vooral ook zo
on-individualistisch mogelijk moest zijn.


Van deze Nul-beweging is Jan
Henderikse degene die met industriële producten, uitgesproken afval en
weggegooide materialen werkte en deze gebruikte tot het maken van assemblages.
Hij noemt de materialen waarmee hij werkt zef “rejects” en plaatst ze bij
elkaar in grote vlakken of in formaties die hij zelf “bricolages” noemt.
Henderikse zag zichzelf als de kunstenaar met het laagste ‘Nul-gehalte’.
Kunsthistoricus en schrijver van de monografie van de kunstenaar, Antoon
Melissen beschrijft het werk van Henderikse als drager van liefde voor het
alledaagse, wat uiteraard een grote tegenstelling is met de onpersoonlijke
kunst die de Nul en ZERO wilden bereiken. Toch wordt hij tegelijkertijd ook de
meest consequente kunstenaar van de Nul-groep genoemd, omdat zijn werk tot vandaag
actueel wordt gehouden door een zeer doorgedreven oeuvre dat doorheen de jaren
altijd op dezelfde uitgangspunten werd gestoeld. 
HVC:  Jan Schoonhoven, één van de vier
medeoprichters van de Nul groep, was één van de belangrijkste mensen in jouw
leven. Hij heeft je op alle vlakken, maar vooral mentaal geïnspireerd.



JH: 
Ja, hij was mijn tweede vader. Ik was heel jong toen ik bevriend met hem
werd en dat is zo gebleven tot aan zijn dood in ’96.



HVC:  Je genoot klassiek onderwijs, alsook ging je
naar de Vrije Academie in Den Haag. Je woonde op verschillende plaatsen:
Düsseldorf, Berlijn, Amsterdam, Keulen, Curaçao enz. Nu leef je zowel in New
York als in Antwerpen. Is dat fiftyfifty?


JH: 
Neen, ik ben meestal drie maanden hier in België en negen maanden daar.
Dat wil zeggen dat ik in New York woon – daar ben ik thuis – en vooral naar
Antwerpen kom om te werken in mijn atelier. Hier heb ik ook meer ruimte
daarvoor dan in New York.



HVC:  Je hebt op het ogenblik een expo in de
Eastman galerie in Hasselt. Heb je die werken hier in Antwerpen gemaakt?


JH: Ja, behalve één werk dat is overgekomen
uit Amerika: het werk dat op de uitnodiging staat. Het is overigens verkocht.



HVC:  We zitten hier vlak tegenover het Hessenhuis,
waar de G58 – in ’58 – zijn thuishaven creëerde. De NUL-groep is begonnen in
’60.


Was
er een band of een rivaliteit tussen jullie?



JH: 
De G58 bestond hoofdzakelijk uit schilders, terwijl de ZERO-groep bijna
anti-peinture was, er waren geen schilders bij.



(Van
het net geplukt (Johan Pas))


In
november 1958 vindt de eerste groepstentoonstelling van de leden van G
58-Hessenhuis plaats. 26 kunstenaars nemen deel, waaronder Vic Gentils, Walter
Leblanc, Pol Mara, Cel Overberghe, Jan Dries, Paul Van Hoeydonck en Dan Van
Severen. Een van de drijvende krachten is de Antwerpse kunstcriticus Marc
Callewaert die aangesteld wordt tot voorzitter. Enkele pioniers van de
Antwerpse avant-garde, Jozef Peeters, Renaat Braem en René Guiette worden
verkozen als ereleden. Op die wijze wordt een continuïteit met de Antwerpse
avant-garde van het interbellum gesuggereerd. Een van de eerste
groepstentoonstellingen is dan ook gewijd aan De eerste Abstracten in België
(1959). Bovendien blijkt er een bewuste continuïteit op het vlak van de
verdediging van kunstenaarsbelangen. In de jaren vlak na WO I had Jozef Peeters
zich reeds ingezet voor het statuut van beeldende kunstenaars en voor
tentoonstellingen en congressen rond moderne kunst.



HVC:  Jullie stonden dus niet tegenover elkaar,
maar toch kenden jullie elkaar?



JH: 
Ik kende alleen Guy Vandenbranden, die onlangs overleden is.


Niet lang geleden hielden ze een revival in
Schilde: een tentoonstelling over 50 jaar G58 en toen vroegen ze me om mee te
doen. Ik wilde die kistjes exposeren die ook in het MuHKA staan. Dat was
zogezegd in orde, maar toen bleek dat het helemaal niet zo in orde was: ik
mocht niet in de catalogus en ik mocht ook niemand uitnodigen. Ik denk dat ze
spijt hadden. Die van G58 waren echt wel anti-vreemdelingen hoor! (lacht), Echt
Belgen, echt typisch Vlaams.


Ik denk dat ze zich hebben vergist en
uiteindelijk is het dan ook niet doorgegaan.



HVC:  Het is ook al voorgevallen dat je je zelf
teruggetrokken hebt. In de “2de expo hal van de NUL-groep” heb je
bewust niet meegedaan, dacht ik.



JH: 
Bewust, neen! Ik werd gewoon niet gevraagd. Ik woonde toen in Curaçao en
ze hebben me vergeten uitgenodigen. Hadden ze mij gevraagd, dan had ik graag
meegedaan, want ik exposeer heel graag.



HVC:  Jullie hadden sowieso veel tegenwind vanuit
de kunstwereld. Ze waren nog volop bezig de Cobra te accepteren en jullie deden
dan weer het tegenovergestelde. Het publiek raakte ook geïrriteerd door de
manifesten van Armando. Ze vonden dat hij fascistische taal uitsloeg. Was dat
echt zo?



JH: 
Ja, ze vonden dat toen wel, maar dat was het helemaal niet. Het was de
kreetvorm en dan rood-zwart afgedrukt, maar verder was het helemaal niet neonazistisch.




 wand van bierkistjes (foto JPE)





HVC:  Jouw eerste grote tentoonstelling van NUL was
in ’62, in het Stedelijk Museum van Amsterdam. Daar heb je je wand van
bierkistjes getoond, maar de bezoekers konden er zich niet in vinden.



JH: 
De bezoekers misschien wel, maar de kritiek niet. Nederland heeft geen
kritiek! (lacht) Want TV was er nog niet veel en die kranten – het enige medium
– vonden dat maar niks. Niet alleen mijn werk, maar heel de tentoonstelling
werd negatief ontvangen.



HVC:  Twee jaar later (in ’64) was er een
tentoonstelling van de NUL-groep in het Haagse Museum en toen was men jouw
‘vergeten’. Knaagde dat?



JH: 
Ja, telefoon en zo, was niet eenvoudig. De communicatie per post duurde
soms tien dagen, maar dan was de kwaadheid ook al over hoor en het hele ding
alweer voorbij.



HVC:  In Curaçao was er geen kunstscène. Daar kon
je niet weg met je kunst.


Je
belandde uiteindelijk in New York, waar je begon te filmen.



JH: 
Toen ik daar pas één jaar woonde, werd ik wel opgenomen in verschillende
tentoonstellingen over kunst in het Caraïbische gebied. Toen ik naar New York
verhuisde, heb ik enkele tentoonstellingen gehad in verscheidene galeries met
films en foto’s.



HVC:  Maar dingen maken en met de hand
‘ineensteken’, interesseerde je op dat moment minder?



JH: 
Ik ben dat wel altijd blijven doen, maar ik had daar niet zo’n succes
mee.



HVC:  Was er een betere markt voor film?



JH: 
Dat weet ik ook niet. Je weet hoe film is, daar is geen respons voor. Je
bent helemaal op jezelf aangewezen. Ik heb het wel in enkele theaters getoond.


Ik ben naar premières geweest waar twaalf
mensen op af kwamen in hartje New York. Dus je ziet: alles is relatief.



HVC:  Een goed weetje voor de pas afgestudeerden in
de kunst: tot je veertigste heb je allerlei baantjes gedaan, van post bedelen
tot …



JH: 
Ik heb heel veel baantjes gehad, ook in Duitsland en Amerika. Die
mentaliteit van te denken dat de overheid je maar moet steunen, heb ik nooit
gehad. Vooral in Nederland was dat de tendens. Ik had geen zin om met
bureaucraten te praten.



HVC:  Subsidies heb je dus nooit gehad?



JH: 
Neen, ik ben nooit een gesubsidieerde kunstenaar geweest. Nooit!



HVC:  Uit trots?



JH: 
Vooral ook omdat ik niet met die mensen wil praten. Als ik nooit een
bekeuring heb gekregen met de wagen, is dat enkel en alleen omdat ik niet wil
praten met de politie. Ik wil met die mensen niets te maken hebben.



HVC:  Om een vrije kunstenaar te zijn, heb je dus
altijd banen moeten nemen?



JH: 
Dat komt ook wel door Jan Schoonhoven. Hij heeft zijn leven lang een
baan gehad.



HVC:  Lukt het je nu wel om ervan te kunnen leven?



JH: 
Jawel, maar ik heb ook onkosten: dure vliegreizen enz., anders zou ik er
wel goed van kunnen leven.



HVC:  In New York hadden jullie onlangs een expo in
het Guggenheim: Vision in motion, motion
in vision
(van okt 14 tot jan 15) Gaf dat wat respons?



JH: 
Ik had een heel goede recensie in de New York Times met een foto van
mijn werk erbij. Samen met Jan Schoonhoven, vonden ze mij de beste kunstenaar.



HVC:  Welk werk heb je daar getoond?



JH: 
Alleen de bierkisten.



HVC:  Je zag er je vroegere kameraden terug, al
waren jullie eigenlijk al lang geen kameraden meer.



JH: 
De laatste tijd ben ik vooral bevriend geworden met Paul Van Hoeydonck,
de Belgische vertegenwoordiger, en de enige nog levende.



HVC:  Ik heb jullie samen voor een publiek
geïnterviewd in De Kunstzolder in Eeklo, op de expo COLOR LIGHT, BLACK WHITE.
Al die jaren had je hem niet meer gezien en nu volgen jullie elkaar weer.



JH: 
Ja, en dat is plezant.



Interview met Paul Van Hoeydonck en Jan Hendrikse (Kunstzolder.be)



HVC:  Je voelde je je hele leven trouwens meestal
een outsider.

JH: 
Ja, dat ben ik nog altijd, geloof ik.



HVC:  Komt dat omdat jouw kunst niet te vergelijken
is met andere kunst of omdat jouw kunstenaarsmentaliteit niet te vergelijken is
met de anderen?



JH: 
Dat moet je aan andere mensen vragen. Daar kan ik echt niet over
oordelen.



HVC:  Voel je je niet aanvaard door kunstcritici?



JH: 
Ik voel me wel aanvaard, maar ik voel me er buiten staan. Ik ben ook de
goedkoopste natuurlijk. (lacht)



recente assemblages

HVC:  Ik heb geen idee van jouw prijzen, maar kan
je een aanwijzing geven?

JH: 
Ik weet het niet goed, maar deze recent gemaakte assemblages kosten
3.500 euro per stuk in een galerie.



HVC:  Dat is betaalbare kunst.



JH: 
Maar ik geloof wel dat je ze alle zes moet kopen. (lacht)



HVC:  Je zoekt dus allerlei spulletjes samen,
verzamelt die en zowel hier als in New York, maak je dan de werken. In je
documentaire zag ik dat je veel aan het toeval overlaat. Je gaat naar een
marktje, je ziet iets grappigs …


(In 2001
maakte Sherman de Jesus een documentaire-film over Jan Henderikse. Voor deze
film, getiteld All Is Light,
ontving De Jesus de prijs Beste Internationale Documentaire van het New York International Independent Film
& Video Festival.)



JH: 
Ja, dat kan je zien. Er is weinig compositie, weinig smaak, rechttoe,
rechtaan.

atelierbeelden

HVC:  Je houdt niet van esthetiek?

JH: 
Niks, gewoon van links naar rechts, van onder naar boven.



HVC:  Wellicht onbewust, als je die zes kratjes
ziet, want er zit toch een compositie in.



JH: 
Ja, dat zegt men me nog, maar het is niet de bedoeling. Ik zie dat niet
zo.



HVC:  Nog een werk van jou: Het langste kunstwerk ter wereld. Fijn gevonden trouwens. Het is
een boek over Broadway, 22km lang, 72 pagina’s foto’s. Er hoorde ook een film
bij. Foto, film, bricolage, het ligt wel ver uit elkaar, lijkt me.



JH: 
Het is allemaal wat het is. Voor de buitenstaander klinkt het misschien
anders, maar voor mij is het allemaal hetzelfde. Het is er en ik gebruik het.
Ik kan het met de camera doen – waar ik de laatste jaren helemaal geen zin meer
in heb – en ik kan het ook gewoon doen met spullen die ik vind.



HVC:  Is het jouw mentaliteit als kunstenaar of ben
je gewoon een beetje lui?



JH: 
Dat zijn jouw woorden.



HVC:  (lacht) Neen, neen, er staat een vraagteken
achter, hé.



JH: 
Dan ga ik daar misschien niet op antwoorden.



HVC:  We mogen dus gissen…


Je
weigert ook uitleg te geven over je kunst. Wij moeten moeite doen om jouw kunst
te veroveren. Je beweert dat het wezenlijke van de kunst onbespreekbaar is en
wij er niet kunnen over communiceren.



JH: 
Wat dat betreft ben ik niet zo intellectualistisch ingesteld om mijn
eigen werk te duiden, daar heb je kunsthistorici voor. Negen van de tien
kunstenaars die over hun werk spreken, kramen pure nonsens uit.



HVC:  Dan heb ik misschien een nonsens-blog.
(knipoogt) De kunstenaars maken er zelf een verhaal van, maar anders maken de
kunstcritici er wel hun verhaal van. En wie weet zijn dat misschien ook
nonsens.



JH: 
Die hebben er misschien ook een beetje meer verstand van. Kunst is geen
intellectuele bezigheid, kunstgeschiedenis wel. De meeste kunstenaars weten
niet eens waarom ze het maken. Sommigen hebben wel een heel lang
blablabla-verhaal, maar meestal zijn het pure nonsens.



HVC:  Het feit dat je er niet wilt over praten…



JH: 
Het is geen kwestie van er niet over te willen praten, ik heb er gewoon
nog niet over nagedacht.



HVC:  Maar je weet wel wat je aan het maken bent?



JH: 
Dat lijkt mij ook een raadsel. (lacht)


In een citaat in de Südddeutsche Zeitung,
een krant in München, stond: “Een kunstenaar weet eigenlijk niet waarom hij het
doet. Het is alleen maar inspiratie en de rest is gewoon ijver om het te doen.
Het waarom is niet belangrijk.”



HVC:  Als niemand ooit had omgekeken naar wat je
maakte, dan had je misschien iets anders gedaan.



JH: 
Ja, er is een dik boek over mij geschreven dat je waarschijnlijk wel
kent. Naast dit boek is er nog wel meer over mij geschreven.



HVC:  Maar ik kom terug op mijn vraag: zonder deze
aandacht zou je misschien een andere tocht hebben gemaakt. Het is een dubbele
werking, de dialoog met het publiek, denk ik.



JH: 
Omdat je niet zo heel afhankelijk bent van de verkoop, ga je gewoon door
met wat je denkt dat het beste is.



HVC:  Zou je dan ook aanraden aan jonge kunstenaars
om te blijven werken naast de kunst, om zo je onafhankelijkheid te kunnen
bewaren? Zo moet je geen toegevingen doen.



JH: 
Dat moet ieder voor zich beslissen, maar zo deed ik het.



HVC:  Veronderstel dat iemand van een intellectueel
kunstblad goed voorbereid bij jou komt…



JH: 
Dan heb ik daarom nog geen zin om daarop te antwoorden. Ik maak kunst en
that’s it. Je houdt van mijn werk of
je houdt er niet van. Ik kan dat niet allemaal gaan uitleggen, want dat is toch
pure nonsens. Volgens mij moet een kunstcriticus, niet de kunstenaar, maar het
werk beoordelen.




HVC:  Met de jaren heb je misschien een schild
gekweekt?



JH: 
Ja, het is misschien wel een soort verdediging. Dat begrijp ik nu. Ik
ben ook geen psycholoog.



HVC:  Je hebt geleerd om niet iedereen proberen te
overtuigen.



JH: 
Inderdaad. Het is sowieso iets elitairs. Je verkoopt het voor duizenden
euro’s aan een zeer exclusieve klantenkring. Die houden van je werk, ze
begrijpen het misschien zelf ook niet.



HVC:  Decoratie vind je ook geen vies woord. Voor
de meeste mensen is decoratie geen kunst.



JH: 
Ik maak geen decoraties, maar ik heb niets tegen decoraties.



HVC:  In een Duitse krant noemde iemand u ‘der Grossfather des Strass’. Dat is wel
een toffe rock-‘n-roll benaming.



JH: 
Dat was overigens niet in een krant, dat was een vrouw die een
dissertatie (academisch proefschrift, red)
over mij heeft geschreven.



HVC:  De galeriehouders Roland Janssen van galerie
Schoots-Vanduyse in Antwerpen en Stijn Coppejans en Delphine Boone van de
Kunstzolder in Eelko, proberen nu toch de NUL-groep een mooi platform te geven.



JH: 
Dat heeft natuurlijk met de verkoop te maken. Dat is het galeriewezen.



HVC:  Maar toch verkiezen ze jullie boven iemand
anders.



JH: 
Natuurlijk, maar dat is business.



HVC:  Je bent niet zo ijdel om te denken dat ze dit
doen voor je kunst?



JH: 
Die mensen zitten in de handel. Op een goed moment ga je verkopen, dan
heb je het gemaakt en daar is niets verkeerds aan. Of je nu een auto verkoopt
of een stuk kunst, maakt niet uit. En zij scheppen natuurlijk zo’n gunstig
mogelijk klimaat om het werk te verkopen. Calvinisten vinden dat misschien niet
zo netjes, maar de rest van de wereld vindt dat gewoon normaal hoor.



HVC:  Maar daardoor komt dat stukje kunst
geschiedenis toch maar weer in de actualiteit, wat toch positief is?



JH: 
Dat moet je aan hen gaan vragen. Daar weet ik ook niets van. Ik kan niet
voor andere mensen denken.



HVC:  Je verkoopt toch wel omdat je een gevestigde
waarde bent. Je hebt niettemin een plaats veroverd in de kunst.



JH: 
Veroverd is een groot woord. Ik kan er niets aan doen. Ik heb er niets
mee te maken. Ik doe wel eens een mooi pak aan voor een tentoonstelling, maar
verder kan ik er niets aan doen. Ik kan dat niet veranderen.



HVC:  Nog geen zin om terug in je hangmat te gaan
liggen in Curaçao?



JH: 
Waarom zou ik dat willen, Hilde? Waar stuur je me heen? Ben je wel
ernstig? (lacht) Moet iemand ophouden met werken omdat hij 78 jaar is?



HVC:  Nee, nee. Ik heb oudere vrienden dan jij en
hen vraag ik dat ook altijd. Toch nog die Sturm und Drang?



JH: 
Neen, je kunt toch gewoon je hobby blijven uitoefenen?



HVC:  Jij ziet dat als een hobby? Dat vind ik tof.
Dat ga ik vanavond op een receptie eens uitproberen: “Hallo kunstenaar, hoe is
het met je hobby?” Ik denk dat er wel een paar vreemd zullen opkijken.



JH: 
Omdat ze het woord ‘hobby’ niet goed begrijpen, je kunt het ook
‘liefhebberij’ noemen.



HVC:  Het maakt je ook gelukkig toch?



JH: 
Dat is nu weer een andere vraag. Of het me gelukkig maakt? (lacht) Dat
is de 64.000 dollar-question.



HVC:  Als je er gelukkig van wordt en je verdient
er nog geld mee, dat is toch dubbel gewonnen he?



JH: 
Zit je nu te antwoorden of mij mijn antwoorden te geven? (lacht)



HVC:  Neen, ik dacht dat spontaan.



JH: 
Jij probeert mij te doen stoppen vanwege mijn leeftijd!



HVC:  Neen, ik ben alleen nieuwsgierig.



JH: 
Je vraag is wel een klein beetje beladen. “Waarom houdt ie er niet mee op? Hij is al zo oud!”,
denk je wellicht.



HVC:  Binnenkort heb je ook een expositie in
Amsterdam…



JH: 
Ja, in Galerie Borzo op de Keizersgracht, daar exposeer ik regelmatig.



HVC:  Met nieuwe kratjes?



JH: 
Ik denk meer met kurken.



werk met kurken

HVC:  Vragen de galeriehouders dat of kies jij dat?

JH: 
Zij kiezen.



HVC:  Eigenlijk zijn de galeriehouders jouw baas? (knipoogt)



JH: 
Dat is het verkooppunt. Dat zijn de mensen die het best weten wat het
makkelijkst te koop is. Dat wil niet zeggen dat je altijd moet volgen wat zij
zeggen, maar ik kan me best voorstellen dat dit in de ene stad beter verkoopt
dan in een andere stad. Daar weten zij meer van dan ik.



HVC:  Volg je de kunstmarkt? Ga je vaak naar expo’s
of naar musea?



JH: 
Neen, nooit meer, maar vroeger wel. Ik ga eerlijk gezegd liever naar
musea van oude kunst. Daar voel ik me veel beter thuis dan in de hedendaagse
kunst. (lacht)



HVC:  Als je luidop mocht dromen, welke kunstdroom
heb je dan nog, nu je al in het MoMA in New York te zien was?



JH: 
Hmm, ik zou graag een kleine solotentoonstelling hebben in het Withney
Museum in New York, maar dat is dus American
Art
: er wordt alleen Amerikaanse kunst getoond. En als ik een Belgische
kunstenaar was, dan zou ik graag een tentoonstelling hebben in Oostende in het
Mu.ZEE, want dat is ook een museum voor alleen Belgische kunst.



HVC:  Had je nog een ander pad kunnen betreden?



JH:  Genie zijn…



HVC:  Charles Bukowski
zegt: “Genius might be the ability to say profound things in a simple way.”



JH: 
Ja, een genie dus!



HVC:  Hoe heb je de kunstwereld zien evolueren?



JH: Dat zal ik je vertellen. Tien jaar
geleden hebben we een Jan Schoonhoven verkocht bij Sotheby’s en dat bracht toen
50.000 euro op. We hadden ook een tekening van Jan Schoonhoven – niet verkocht
maar wel tentoongesteld in New York – gekocht voor 2.500 euro in Den Haag. In 4
à 5 jaar tijd werd dat 22.000 euro.



HVC:  Was dat gewoon omdat hij bij de NUL-beweging
zat?



JH: 
Manzoni is nog veel meer geld waard.



HVC:  Door het internet is er ook veel veranderd,
denk ik.



JH: 
Ik geloof niet dat dat klopt. Bij galerieën en musea zijn er maar weinig
‘wilde’ mensen die van internet komen hoor. Ik heb een aardige website, maar
zoveel vragen krijg ik niet langs die weg.



HVC:  Je hebt ook een heel mooi boek. Hoe heet het
weer?



JH: 
Spreek jij het maar uit! Ik kan het ook niet uitspreken.



HVC:  Acheiropoieto.
Wat betekent het?



JH: 
Weet je dat nog niet? Heb je dat niet opgezocht?



HVC:  Neen, sorry, niet nagecheckt.



JH: 
Het zijn eigenlijk iconen. D.w.z. niet gemaakt door kunstenaars, maar
door God, wel door mijn handen, maar niet door mij.



HVC:  Er is ook een catalogus van je uitgegeven, Kaleidioscopia, waarin Jan Hoet nog iets
eerlijk moois in heeft geschreven. Maar hij heeft je pas heel laat leren
kennen.



JH: 
Inderdaad, daar had hij wel spijt over, maar ja, dat gaat zo. Het was
een erg aangename ontmoeting op het atelier.


(In 2013 bracht Jan Hoet naar aanleiding van een grote
overzichtstentoonstelling door Kunstzolder.be in Eeklo een atelierbezoek en
werd het boek Kaleidioscopia uitgebracht met de laatste publicatie van de
kunstpaus, red)


 

Stijn Coppejans, Delphine Boone, Jan Henderikse, Guy Vandenbranden, Jan Hoet

Roland Janssen, Jan Henderikse, Jan Hoet, Stijn Coppejans



HVC:  Welk is de belangrijkste karaktertrek voor
een kunstenaar?



JH: 
(Barst in lachen uit) Ha, ha,
geen idee. Wat is dat nu weer voor een vraag? Die mag je zelf beantwoorden!



HVC:  In jouw geval zou ik zeggen: volharding.


Wie
of wat vind je het meest overroepen in de kunst?



JH: 
Luc Tuymans.



HVC:  Komaan! Waarom?



JH; 
Die moet eens leren schilderen. (lacht)



HVC:  Ik ga het erin laten hoor. Moet jij het maar
uitvechten met hem!



JH: (gaat
onverstoorbaar door
) En dan nog van die half wetenschappelijke flauwekul
die hij er ook nog bij heeft, weet je, bla-bla-bla,
laat hem zingen. Hij houdt van zingen, dat is misschien beter. Maar schilderen
kan hij niet!



HVC:  Ik ben fan hoor! Maar laten we de andere
kunstenaars gerust laten.


By the way, zit er humor in jouw kunst?



JH: 
Dat is iets wat je mij niet kan vragen.



HVC:  Kan het ook zijn dat je soms lacht met je
eigen grappige vondsten? Of kijk je meestal heel kwaad als je aan ’t werk bent?



JH: 
Héél chagrijnig, en heel, héél serieus. (lacht)



HVC:  Denk je dat de kunst de wereld kan redden?



JH: 
Ja natuurlijk, natuurlijk redt de kunst de wereld! Dat is toch logisch.
Dat is nu toch geen serieuze vraag, Hilde. Maar het was wel een serieus
antwoord op een zeer onserieuze vraag. (lacht)



HVC:  Jawel, wel serieus!


Jij
zoekt naar de schoonheid in het alledaagse, naar uitsneden van de
werkelijkheid. Iedereen heeft al eens in een yoghurtpotje geroerd.



JH: 
Ja ik geef die dingen wel een tweede leven.



HVC:  Ben je voeger naar de academie gegaan om vrij
te zijn?



JH: Ik weet het niet. Ik heb daar nooit
over nagedacht.



HVC:  Kriebelde het al als kind?



JH: 
Ik kom uit een echt arbeidersgezin met inclusief een arbeiderswoning.
Als ik opgegroeid was in een gewoon huis met mijn eigen kamer, dan was er vast
meer uit gekomen.



HVC:  Wilde je uit alle macht naar de
kunstacademie?



JH: 
Neen, ik wilde naar de zeevaartschool. Ik wilde zeeman worden.



HVC:  Waarom is dat niet gelukt?



JH: 
Dat weet ik niet. Ik denk, zoals de Duitsers zeggen: ‘zweite Gedanke’. Eens over de woelige
baren nagedacht zeker?



HVC:  In de kunst komt het er meer op aan om het te
maken dan er met bevriende kunstenaars over te lullen.



JH: 
Op café lullen deden we vroeger natuurlijk ook, maar als je ouder bent,
doe je dat niet meer, dan denken ze: die oudjes…


Ik kwam – nu alweer jaren geleden – in het
café, de Jezuïet, in de Blindenstraat
in Antwerpen, met allemaal jonge mensen, behalve Fred Bervoets en ik. Het leuke
is dat wij er allebei al twee jaar kwamen, maar op een dag kwam hij naar me toe
en riep: “Hey, jij heet toch Henderikse!” Ik heb jouw tentoonstelling gezien in
het Hessenhuis toen je nog een mooie jonge man was.” (lacht) Hij wist zich dat
precies te herinneren. Hij vond het een fantastische tentoonstelling. Sindsdien
zijn we vrienden geworden.



HVC:
Dus kom je ook wel eens in de Zwarte Panter. Wil je daar niet exposeren?



JH: 
Daar wil ik helemaal niet exposeren. Waar zit je me weer naartoe te
sturen Hilde? (lacht) Ik heb weer een tentoonstelling bij Galerie Schoots-Van
Duyse. De enige plaats waar ik in Antwerpen wil exposeren is in het MHKA. Da’s
alles. En de Zwarte Panter toont volgens mij alleen Belgische kunst.



HVC:  In Nederland zou je al helemaal niet meer
willen wonen, veronderstel ik.



JH: 
Nee, dat is uitgesloten. Ik kom er nooit, maar ze gaan mijn verjaardag
vieren in een kleine galerie in Amsterdam. Als je wil komen, graag. Ik stuur je
een uitnodiging.



HVC:  Dank je!


Ga
je deze namiddag nog verder werken?



JH: 
Wat???



HVC:
Of je deze namiddag nog verder gaat werken?



JH: 
Hilde, je hebt me zo opgewonden dat ik niet meer durf te werken. Op mijn
leeftijd mag ik niet meer werken van jou, en moet ik eigenlijk op pensioen
gaan.



HVC:
(lacht)

Hilde Van Canneyt, 2015

Interview met Paul Van Hoeydonck en Jan Hendrikse (Kunstzolder.be)

Jan
Hendrikse stelt tentoon
:

Stedelijk Museum Amsterdam


Zero: Let Us Explore the Stars


4 jul – 8
nov 2015




Galerie
Schoots-Van Duyse, Napoleonkaai 15, Antwerpen:


Jan Henderikse – ZERO to infinity


28
juni – 27 sept 2015


www.schoots-vanduyse.com

www.kunstzolder.be






Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *