Categorieën
Interview Uncategorised

Interview met Nicolas Provost

Het boek: ‘Hilde vraagt, 85 interviews met Belgische kunstenaars’ is net uit, te bestellen via http://www.hildevraagt.be/ of te koop in de Fnac, de betere boekhandel en museumshops (B/NL)


vorig interview: Michaël Borremans: http://www.hildevraagt.be/wp/2014/04/interview-met-michael-borremans.html


Interview met Nicolas Provost (1969), Waregem, maart 2014.

Hilde Van Canneyt: Hallo,
Nicolas. We zijn hier samen in Be-Part, waar binnen enkele dagen de opening
plaatsvindt. Ben je tevreden over het verloop en de vorderingen van de opbouw?


Nicolas Provost: Op dit
moment zitten we nog op schema. Ik heb er alle vertrouwen in dat het goed komt.
HVC: Ik begin graag bij
het begin: heb je wilde puberverhalen die je huidige werk kunnen helpen duiden?
Of is dat verre verleden iets wat we kunnen overslaan?


NP: Neen, dat zou ik
niet doen, want het is zeer belangrijk geweest voor mij. Ik heb van kleins af
aan altijd geweten dat ik kunstenaar wilde worden. Maar je weet niet wat dat
betekent als je zo jong bent. Ik had gelukkig mijn ouders, die me een beetje
stuurden en die me toonden dat ik het talent had om te tekenen en te
fotograferen. Zij hadden mij al op mijn twaalfde een fototoestel gekocht,
waardoor ik dan foto’s en dia’s kon nemen van mijn installaties. Al wist ik
toen begot niet wat installaties waren. Zo vroeg ik aan mijn moeder om
zoveel mogelijk toiletpapier mee te brengen uit de Delhaize en daar maakte ik
dan in de badkamer een installatie mee. Ik maakte daar heel kunstbewust
compositiebeelden van. En als de vrienden van mijn ouders op bezoek kwamen –
dat was nog de tijd van de diavoorstellingen -, dan was er altijd een
kwartiertje voor mij waarin ik onze vakantiekiekjes toonde. Ik herinner me dat
ik me ervan bewust was dat de foto’s te snel volgden. Ik dacht toen al: “Allez,
je moet de tijd nemen om te kijken!” Maar het is vooral televisie, die veel
voor mij heeft betekend. We hebben heel veel televisie gekeken op de taalgrens,
Franse tv met goeie filmclubs en filmprogramma’s. Daar heb ik indertijd
eigenlijk de hele filmgeschiedenis gezien.
HVC: Je wilde al films
maken van toen je de film ‘Blue Velvet’ van David Lynch zag.


NP: Op mijn 17 heb ik
‘Blue Velvet’ in de Studio Skoop te Gent gezien. En ja, als je  buitenkomt, heb je toch wel de indruk dat er
iets is veranderd. Ik denk dat ik toen de ziekte te pakken kreeg: cinefiel zijn
en film maken is een beetje een verslaving; het gaat nog verder dan een passie.
HVC: Op je 18de startte
je een grafische opleiding. Erna trok je naar de academie. Daar ben je ook
weggegaan. Toen je naar Noorwegen trok, ben je er tien jaar blijven hangen aan
een Noorse schoonheid. De eerste vijf jaar werkte je in een grafisch bureau en
was je niet met kunst bezig. Maar dan heb je de knop omgedraaid en heb je volop
voor de film en de kunst gekozen:  was het
een beetje ‘now or never’?


NP: Inderdaad, ik was
net dertig geworden en het moest toen gebeuren. Ik ben gewoonweg beginnen
werken. Gewoon beginnen kunst maken. Wat ik toen vond dat mijn ding was. Het
was de tijd van de digitale revolutie. Iedereen had zijn cameraatje en zijn
final-cut-programmaatje.  Het allereerste
wat ik toen wilde doen, was een bestaande film in mijn montageprogramma
importeren en
daarmee
beginnen spelen. Ik heb
daarmee resultaat geboekt, maar ik had nog nooit
gehoord over found footage. Dat bleek een traditie te zijn die al bestond sinds
de jaren 40.
HVC: Is dat niet het
verknippen van stukken film?


NP: Nee, het is bewerken
van bestaand materiaal. Of bestaand werk omtoveren tot nieuw werk.
HVC: Moet je daar geen copyright
op betalen?


NP: Het hangt ervan af.
Dat is altijd zo’n grijze zone geweest. Moeten we ons daarmee bezighouden? Er
bestaat wel zoiets als ‘fair use’. Dan kan je normaal gezien geen problemen
hebben met de rechthebbenden. Je hebt bij ‘fair use’ verschillende criteria: je
moet het bestaande werk voor ten minste 50% bewerken; het moet de bedoeling
zijn een nieuw werk te maken; je mag het originele werk niet in diskrediet
brengen, dus het mag niet iets negatief zijn; én je mag het originele werk op de
commerciële markt ook niet in het gedrang brengen.
HVC: In het interview
met Focus Knack zei je dat je op je 20ste eigenlijk nog niks te vertellen had.


NP: Je weet dat je op
die leeftijd niet aan een film moet beginnen. Ik voelde dat toch sterk zo aan
in die tijd, maar de tijden zijn ondertussen wel veranderd. Er zijn nu ook
andere opleidingen, maar ik herinner me dat er toen vrij klassieke
regieopleidingen waren. Ik hoorde dat je twee jaar theorie moest doen voor je
aan de praktijk mocht beginnen. En ik was bang om op mijn 18de een beetje
teleurgesteld te zijn door filmregie en dus koos ik voor een vrijere opleiding
waar ik zelf nog kon experimenteren. En ik ben blijven experimenteren.
HVC: Je bent in
Noorwegen gebleven om het daar als kunstenaar te maken. Je had ook kunnen
zeggen: “Ik ga terug naar België en ik verander mijn leven.”


NP: Ja, ik had daar een
vriendin en een leven, hé. Pas na acht jaar had ik het gezien.  Dan begon ik te snappen dat het
integratieprobleem niet aan mij lag. Toen besefte ik dat ik alles had
geprobeerd: ik had de taal geleerd en alles gedaan wat mogelijk was. Maar ik
had door dat het voor mijn beginnend beeldend werk ook moeilijk werd, want mijn
werk werd onmiddellijk door internationale filmfestivals opgepikt, terwijl ik
in Noorwegen geen platform vond om mijn werk te tonen. En eind de jaren 90 was
het echt not done om in een galerij een film te tonen.
Video-installaties moesten een ruimte betrekken en dat was in het begin niet
echt mijn ding. Al is dat nu veranderd.
The Perfect Wave, Looped HD Video projection without sound, 2014
Courtesy Tim Van Laere Gallery, Antwerp

Tokyo Giants, Video projection with sound, 22′, 2012,
Courtesy Tim Van Laere Gallery, Antwerp

Illumination, Video projection without sound, 15′, 2014
Courtesy Tim Van Laere Gallery, Antwerp)

HVC: Wanneer heeft Tim
Van Laere (van de Tim Van Laere Gallery in Antwerpen) je opgepikt?


NP: Ik denk dat onze
eerste tentoonstelling in 2004 was. Ik was toen nog maar een klein jaar terug
in België. Ik ben onmiddellijk aan het HISK (Hoger Instituut voor Schone
Kunsten) begonnen. En in het eerste jaar op het HISK, bij de eerste opendeurdag,
stond Tim daar.
HVC: Ruben Bellinkx, je
voorganger bij Be-Part, is ook onmiddellijk naar het HISK getrokken toen hij
uit Nederland kwam. Zo kwam hij terug in contact met mensen uit de Belgische
kunstwereld.
Wat heb jij op het HISK
geleerd?


NP: Dat is geen
opleiding. Het HISK heeft gewoon een studio en om de maand of om de twee maanden
nodigen ze vier of vijf mensen uit de kunstwereld uit voor studiobezoeken.
Curators en kunstenaars, mensen met wie je een gesprek van een uur hebt. Je
leert vooral door samen te zijn en gesprekken te voeren met mensen uit het
veld. Dat geldt zowel voorkunst als film als voor de meeste gemeenschappen. Dat
is het weinige wat ik in mijn kunstopleiding heb geleerd. Maar dat is
normaal.  Ik heb 15 jaar in het college
van Ronse gezeten en ik ben daar ook buiten gekomen met het gevoel dat ik in
die typische conservatieve opleiding heel weinig geleerd had.
HVC: Je leert inderdaad
het meest uit feedback die je op je werk krijgt.


NP: Gewoon zien hoe de
mensen op je werk reageren. Ik ben mij er altijd van bewust geweest dat jeals
kunstenaar iets voor een publiek maakt. Ik heb dat nooit gedaan als
zelftherapie. Ik heb altijd een publiek voor ogen gehad. Niet een specifiek
publiek, maar mezelf als ideaal publiek omdat ik zeer kritisch ben.
HVC: Veel kunstenaars
zeggen: “Ik denk niet aan mijn publiek als ik iets aan het maken
ben.” Jij blijkbaar wel.


NP: Ja, het is dubbel.
Als ik iets begin te maken, als een werk ontstaat, heb ik geen publiek voor
ogen voor wie ik dat werk ga maken. Ik denk niet: ‘Laten we eens nadenken over
een idee voor dat publiek.’ Zo gaat dat niet. Ik heb altijd heel intuïtief
gewerkt. Dat begint nu een beetje te veranderen, maar ik ben eigenlijk altijd
gestart vanuit het beeld. De kracht van het beeld zelf. Vanuit het gevoel. En
pas daarna, tijdens het proces, komt het brein erbij kijken.
HVC: Volgde je in die
tien jaar dat je in Noorwegen was, ondertussen ook wat er in België op
kunstgebied  gebeurde?


NP: Neen, ik ben daar
niet zo actief mee bezig geweest.
HVC: Welke Noorse
kunstenaar  moeten wij in België
onthouden? Afgezien van een winnaar van het Songfestival zou ik in geen 100
jaar weten wie daar artiest, laat staan een goede kunstenaar is …
NP: Ik weet dat Bjarne
Melgaard toen heel bekend was. Hij wordt omschreven als een van de
belangrijkste Noorse kunstenaars en de beroemdste sinds Edvard Munch.
HVC: Heb je nooit de
aandrang gevoeld om een andere beeldtaal te hanteren?


NP: Ja, toch wel. Elke kunstenaar
droomt ervan een goede schilder te zijn. In mijn jeugd heb ik een beetje
geschilderd. Ik heb vele avondlessen gevolgd. Ik heb veel getekend. Maar vanaf
het moment dat ik op de academie zat, ben ik onmiddellijk beginnen
experimenteren met het weinige videomateriaal dat toen beschikbaar was. En ik
ging toen al volledig mijn eigen weg. Je ziet dat gewoon zo gebeuren. Ik dacht
daar niet veel over na.
HVC: Ook toen was
‘sound’ al belangrijk, las ik in interviews. Het was niet alleen
beeld-beeld-beeld, maar ook wel klank. Denk je bijhet monteren er automatisch
klank bij? Of is het soms door iets te horen, dat je aan een beeld denkt?
Waarschijnlijk loopt dat door elkaar, niet?


NP: Meestal bewerk ik
beeld en geluid samen als ik iets aan het monteren ben, want ik zie dat
eigenlijk als beeldhouwen met beeld en geluid, als iets nieuws sculpteren. Of het
nu met ‘found footage’ is, met footage die ik zelf maak om de puzzels op te
lossen, of geschreven footage: ik zie dat als sculpteren.
HVC: Je grootste inspiratiebronnen,
las ik in een kort interview in Humo, zijn existentialistische films uit de
jaren 70: Paul Schrader, John Cassavetes en Martin Scorsese. Lievelingsthema:
antiheld zoekt naar bevrijding. Een mooi verhaal is voor jou een man die op
zijn kamertje worstelt met zijn demonen en op zoek gaat naar verlossing.


NP: En niet te vergeten:
Lynch, Hitchcock en Kubrick. Dat zijn inderdaad de filmmakers die op mij de
grootste indruk gemaakt hebben. Die ook het meest menselijk zijn. Met wie ik
mij het meest mee identificeer. Ik vind dat nog altijd zo. Mijn film ‘The
Invader’ heeft dat ook, hé. Dat is ook uit een gevoel gekomen. Het is pas nu
dat ik besef dat ik sterk geïnspireerd werddoor mensen als Paul Schrader. Ik
ben hem dit voorbije jaar aan het herontdekken. Ik schrik mij een bult als ik
merk hoe onderschat Paul Schrader is. Er zijn vandaag heel weinig filmmakers
die nog zoveel over het fenomeen cinema nadenken als hij. Denk aan zijn laatste
film ‘The Canyons’, die hij in Venetië gepresenteerd heeft. Hij heeft die met
150.000 dollar gemaakt, via Kickstarter, naar een verhaal van Bret Easton
Ellis. Hij probeert om op een nieuwe manier films te maken, zonder de studio’s,
met het geld van de kijker en via een eigen distributiekanaal. Zijn film is
niet 100% geslaagd, maar er zijn heel weinigen die nog vernieuwing willen
brengen. Ik deel met hem het gevoel dat cinema zichzelf de laatste tien of
vijftien jaar echt aan het herhalen is. Er worden nog heel goeie films gemaakt,
maar de tijd van de film als kunstvorm is voorbij. Het is heel moeilijk om nog
zo’n films te maken.
HVC: De rompslomp errond
lijkt me lastig. Alleen al om het budget bijeen te krijgen.


NP: Ja, maar ook omdat
alles zo mainstream is geworden. Zo politiek correct.
HVC: Er wordt vooral
gedacht: hoeveel mensen krijgen we naar de cinema? Hoe verdienen we eraan?


NP: Die B-films worden
gewoon niet meer aangekocht door de distributeurs. ‘The Invader’ ook niet: die
film heeft internationaal vele prijzen gewonnen en op de beste filmfestivals goeie
kritieken gekregen. Een droomparcours op de festivals! En dat is bijna niet
opgepikt door de internationale distributie, omdat ze schrik hebben. De film is
immers gemaakt door een kunstenaar en er speelt een zwarte in die ze niet
kennen. Ze horen dat het over racial issues gaat vanuit een perspectief
waar de kijker zich ongemakkelijk bij voelt en 
dat hem betrekt als kijker. Het was niet mijn bedoeling dat de film je
schuldgevoelens geeft, maar hij doet je nadenken over vooroordelen. Het gevolg
voor de film is het echt wel ‘the usual’: het kleine distributieparcours in
België, in de kleine cinema’s.
HVC: Waar is je film te
koop?


NP: Dat weet ik niet. Ik
heb zes jaar aan de film gewerkt, en ik heb bij elke stap van het proces zoveel
mogelijk controle proberen te houden. Maar de allerlaatste stap van de
distributie, daar kan ik niks aan doen. Ik heb dat van mij moeten afzetten. Dat
gaat via de producent.
HVC: Je hebt ook ‘The
Painters’ gemaakt, een drip painting met penissen. Toen ik dat zag, dacht ik:
“Oh my god! Waar komen al die penissen vandaan?”


NP: Dat is een nieuw
werk. Dat gaan we in oktober 2014 tentoonstellen in de Beursschouwburg.
HVC: Het deed wel wat
stof opwaaien, maar ik denk niet dat het jouw bedoeling is om seks of erotiek
op te wekken of de mensen geil te maken.


NP: Nee, nee. Als dat zo
is, zoveel te beter. Maar het is eigenlijk een opdrachtfilm van CCCB (Centre de
Cultura Contemporània de Barcelona), het cultuurcentrum van Barcelona. Zij
hebben een grote tentoonstelling gehouden over de geschiedenis van het scherm.
Dat was in Barcelona het grootste evenement van het seizoen.
                                                                                                                                                 
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                     Ze wilden  mijn horrorfilm ‘Long Live the
New Flesh’ tonen.
En ze wilden een nieuw werk. Ze hadden mij gevraagd
om iets te doen met pornografie. In de horrorfilm was het mijn bedoeling om net
de gruwelijkste beelden uit ons filmgeheugen te nemen en die zodanig esthetisch
te transformeren dat het resultaat de horror transcendeert en het iets anders
wordt. En zij hoopten op eenzelfde resultaat met pornografie. Maar toen ze het
zagen, waren ze gechoqueerd en wilden ze het werk niet tonen. Wat heel bizar
is, want het is hun eigen vraag. Nadien zeiden ze: “We hadden gedacht dat
je het ontoonbare zou kunnen tonen.”
HVC: Hoe ben je aan die
film begonnen? Koelbloedig?


NP: Nee, het zijn dingen
die ik van het internet heb gehaald. Ik heb een beetje vanalles geprobeerd. En
met gewone pornografie was het een beetje saai. Ik heb ontdekt dat het met
alleen cumshots interessantst werd. Omdat ik dan de beeldende kunsten kon
ingaan. En zo kwam ik bij Jackson Pollock en zijn drip paintings terecht.
HVC: Je zegt dat het met
mensen leuk samenwerken is. Je had dat ook voor ‘The Painters’ kunnen doen. Een
uurtje live  filmen was misschien
plezanter dan naar pornosites surfen? En het was voor de kunst, dus niemand kon
jou vies vinden.


NP: Nu je het zegt, ik
heb daar eigenlijk niet aan gedacht.
HVC: Volgende keer?

NP: Volgende keer!
HVC: Voor wie
nieuwsgierig is: de film is helaas nog niet te zien in Be-Part.
Het man-vrouwthema
blijkt je ook te interesseren. Zo heb je een film gemaakt waar er bijvoorbeeld
constant wordt gekust en één waar er nét niet gekust wordt. Beide fijn om zien
eigenlijk.


NP: Als je een verhaal
wil vertellen en personages gebruikt, moet je sowieso over relaties vertellen.
Of het nu tussen twee mannen is of tussen een man en een vrouw, dat blijft
hetzelfde. Voor die kusfilm wilde ik gewoon visueel de passie van een kus
tonen. Zo is dat begonnen. Vandaar de naam ‘Gravity’, de zwaartekracht die je
verliest. Tijdens het proces ontdekte ik dat ik een verhaal kon vertellen, maar
dat wist ik niet op voorhand. Eerst dacht ik: “Hoelang kan ik het volhouden om
gewoon kussende mensen te tonen? Hoe kan dat visueel en met welke techniek?”
Door beelden te verzamelen, ben ik dan beginnen te monteren volgens een
verhaal: je kijkt naar elkaar en je wordt verliefd. Je hebt de eerste kus, dan
de grote liefde, dan de twijfel, dan het drama en het verlaten en dan is er het
verdriet. En dat is een cyclus die altijd terugkeert.
HVC: Helaas.

NP: (lacht) Inderdaad,
alles draait in cirkels. 



The Invader



HVC: ‘The Invader’ was
je eerste echte filmterwijl je geen verhaaltjesverteller bent, zeg je.
“Een mysteriethriller, een liefdesdrama, een surreële nachtmerrie die
wisselt van genre en van toon”, stond er in Knack. Je wilde een
commerciële film maken, maar je wilde ook mensen terug leren kijken naar beelden.

 Kan je iets vertellen over de periode voor,
tijdens of na de productie? Wat is het mooiste voor jou nu die film uit is? Wat
heb je er zelf uit geleerd?


NP: Ik heb altijd
langspeelfilms willen maken. Het moest ervan komen. Maar ik heb dat wel altijd
gezien als een deel van mijn beeldende kunsten. Technisch gezien zijn dat twee
verschillende carrières. Omdat het twee verschillende werelden zijn. Met andere
wetten. Maar voor mezelf als kunstenaar heb ik daar geen verschil in gemaakt.
HVC: Dat is toch ook
weer andere koek dan een kortfilm maken? Je moet meer rekening houden met
budgetten, mensen, een productieteam, enzovoort ?


NP: Ja, maar ik ben
audiovisueel kunstenaar. En een idee, een concept of een verhaal heeft altijd
zijn eigen tijd. Ik ben niet met die tijden bezig. Sommige werken duren één
minuut, andere vier minuten. ‘Exoticore’ is een ‘mid-length film’ van een half
uur. Een speelfilm is 90 minuten lang. Dan moet je je aan meer regels houden.
Je bent niet zo vrij.
Maar ik zie dat als een uitdaging. Ik heb gekozen voor een simpel, maar
universeel verhaal dat zeer toegankelijk is zodat er ruimte is om mijn
beeldende kunsten binnen te smokkelen.

The Invader



HVC: Slorpen te veel, te
moeilijke, te ingewikkelde personages en plotten niet zoveel tijd op dat het je
artistieke vrijheid helemaal verpest?


NP: Inderdaad. Dan ben
je gewoon een verhaal aan het vertellen. In mijn geval: had ik mij alleen op
een verhaal gefocust, dan zou het een totaal andere film zijn geweest.
HVC: Werkte het niet op
je zenuwen dat je met zoveel mensen moest samenwerken?


NP: Neen, integendeel!
Van in het begin van het proces hadden mensen rond mij uit die wereld schrik
dat ik als kunstenaar veel vrijer zou kunnen werken met een klein team, met
improvisatiemogelijkheden. Maar uiteindelijk bleek dat er bij het maken van een
film nooit genoeg tijd is. Dat je voortdurend tegen de tijd aan het vechten
bent. En zelfs al hadden we toen voor een klein team gekozen, dan nog was er
geen tijd om genoeg te improviseren, om dingen uit te proberen. Dus was ik heel
blij dat er een groot team voor mij was. Want die vele mensen zijn er voor een
reden. Ze zijn er allemaal om je te helpen. Het kan er alleen maar beter op
worden. In mijn geval was dat niet logger.
HVC: Maar die mensen
moeten betaald worden. Jij hebt eigenlijk niks met die financiële kant te
maken. Jij kon een film maken. Het was niet dat jij dat moest bekostigen, denk
ik. Is dat iets wat je aan anderen overlaat, geld zoeken voor je projecten?


NP: Sowieso nemen
producenten in Europa geen risico’s, want het is allemaal geld van de staat. Al
mijn korte werken heb ik zelf geproduceerd, maar dit was een uitnodiging van
een producent die mij in 2004 had aangesproken om samen met hem een
langspeelfilm te maken. Dan ben ik beginnen nadenken over een idee. Ik vond het
in elk geval tijdens de opnames met alle mensen rond mij een zeer fijne
samenwerking. Het is wel zo dat ik in de eerste weken al besefte hoe zwaar dat
was. Ik dacht: “Dit doe ik maximum om de vijf jaar.” Maar halverwege de opnames
had ik al zoveel mooie dingen met goede acteurs gedaan dat ik toen wist: “Ah
ja, oké, daarvoor doe je dat: om samen met acteurs personages te creëren en
samen magie te maken.” Als je met goede acteurs werkt is dat kicken. Niet
normaal!



The Invader



HVC: De acteur is nogal
charismatisch.


NP: Issaka (Sawadogo)!
Ja! Maar ook mensen zoals Tibo Vandenborre, die de partner speelt van de vrouw.
Die was zo goed, zowel tijdens de opnames als in de postsynchronisatie. Ik
moest altijd een sjaal voor mijn mond houden omdat ze mij hoorden lachen
tijdens de opnames. Het was gewoon kicken op het professionalisme van die
acteur.
HVC: Voor ‘Illumination’
heb je niet samengewerkt met mensen. Het lijkt alsof je stiekem filmt. Zagen
die mensen dat iemand hen zat te filmen? Nee, hé? Want mensen gedragen zich
anders vanaf het moment dat er een camera op hen gericht wordt. Jozefien Van
Beek schreef in Humo: “Provost als hedendaagse Caravaggio, clair-obscur,
vastgelegd met een highspeed camera in New York. Blijkbaar op een plek in
Manhattan, waar de zon maar één keer per jaar zo staat, waardoor die
natuurlijke clair-obscur ontstaat.”
Hoeveel uren sta je te
filmen als je zoiets als ‘Illumination’ maakt?


NP: Ik heb er vijf
avonden gestaan tussen zes en negen uur ‘s avonds, maar er waren maar drie
avonden de moeite om te filmen. De week daarna was de zon al niet meer goed.
HVC: Die film was
onlangs te zien bij Tim Van Laere. Je toont die ook hier in Be-Part. Was er
bewust geen audio bij?


NP: Soms heeft een werk
geen geluid nodig en vertrekt het werk puur vanuit de fotografie, vanuit de
schilderkunst. Dat heeft niks met cinema te maken. Je moet iets hebben om over
je werk te praten.
HVC: Maar eigenlijk zou
je bij zo’n werk het liefst niks zeggen?


NP: Neen. Maar ik word
altijd geïntroduceerd. In de bio op mijn website staat dat ik filmtaal en de
grammatica van de filmtaal bewerk. Al is dat niet bij al mijn werk zo.
HVC: Hoe ga je te werk?
Zo van: ‘Hé, wauw, er valt hier mooi licht!’? En daardoor kom je dan op het
idee: “Ik kom hier eens filmen.” Is het zo dat dat werkt?’
Is dit een werk dat
bijna spontaan of bij toeval is ontstaan?


NP: Ja, maar dat is een
proces en tijdens dat proces gebeurt dan zoiets. Want eigenlijk had ik die
camera gehuurd om iets totaal anders te filmen. Dat was mislukt. Ik wou het vuurwerk
van de 4th of July in Manhattan filmen. Niet het vuurwerk, maar de mensen die
ernaar kijken. Close-ups van gezichten. Ik hoopte op gezichten van mensen die
naar iets magisch aan het kijken zijn, met kleuren die veranderen: ‘people in
awe’ of ‘something that’s mysterious’. Maar dat werkte niet. Er was niet genoeg
licht en mijn slow-motioncamera begon met straatlicht te flikkeren.
Ik ben de dag nadien
gewoon blijven zoeken en heb heel toevallig die plek gevonden. Ik heb daarna
nog een maand gezocht in heel Manhattan om nog zo’n plaats te vinden. Die
bestaat dus niet, hé.
Toen heb ik gesnapt dat
ik veel meer zelf op het veld moet gaan filmen in plaats van met found footage
bezig te zijn. Maar die found footage heeft mij altijd heel erg gefascineerd.
Bestaande beelden, die je vindt op het internet, een tweede leven geven, of
iets totaal nieuws creëren, waarbij het origineel materiaal er niet meer toe
doet.
Sinds de digitale
revolutie is alles heel snel
veranderd. En de manier van omgaan met audiovisueel
materiaal, en de manier waarop je ernaar kijkt, zijn totaal
veranderd.

Paul Schrader vertelde
onlangs dat in het begin van de jaren 70, in de gouden tijden van de
Amerikaanse directorsgeneratie, er nog zoveel in de filmtaal viel te ontdekken.
Die generatie filmmakers had echt wel iets te vertellen, want toen zijn er
enorm veel revoluties geweest: de Civil Rights, Gay Rights, Women Rights. Er
was nog vanalles waartegen te vechten viel. En de vorm was ook simpel. Cinema
was cinema. Je ging naar de cinema om naar een film te kijken en er was niks
anders. Maar vandaag is cinema totaal verward. We weten niet meer wat dat is.
We gaan niet meer zoveel naar de cinema, want we kunnen nu thuis alles zien op
tv of downloaden. Je kijkt op je telefoon nu. Het wordt op een andere manier
gefinancierd, op een andere manier gedistribueerd. Op internet beginnen mensen
hun eigen televisieprogramma’s te maken, zoals interviewprogramma’s, die soms
populairder zijn. Kijk naar Obama bijvoorbeeld. Om zijn Obamacare te promoten
hebben ze met een communicatieteam goed nagedacht en hebben ze hem laten
interviewen door Zach Galifianakis. Dat is een Amerikaanse stand-upcomedian die
zijn eigen showke heeft op internet, waar hij bekende mensen interviewt. En
zowel hij als de geïnterviewde voelen zich zeer ongemakkelijk. Maar het is
gespeeld, het is een spel. Maar het is zo grappig! En ze hebben het risico
genomen om Obama door hem te laten interviewen. Het is magnifiek! Want Obama
heeft humor. Dat is een slimme gast. En hij heeft door dat initiatief enorm
veel populariteit teruggewonnen. Ze hebben een risico genomen. Om maar te
zeggen hoe alles zo heel snel verandert nu. Schrader zegt ook: “Bij film
heb je inhoud en vorm. Maar de vorm ondergaat een revolutie nu. We zitten er
midden in. Dus is het moeilijk voor de inhoud om boven water te komen.” Daar
ben ik het volledig mee eens!


Kijk naar ‘The Invader’:
mijn plan was om iets te maken dat toegankelijk is en dat zijn tijd kan
meegaan, maar ik vind dat dat verdronken is. Gewoon omdat er zoveel aanbod is
en alles wordt opgegeten door commercialisme. Zelfs de arthouse cinema’s kunnen
een film als ‘The Invader’ al bijna niet meer tonen. Ik sprak met de
filmfestivaldirecteur van Tribeca, die vroeger in Cannes zat. En hij zei:
“Uw film, dat is een museumstuk.” Ik was echt geschrokken toen hij
dat zei. Ik snapte totaal niet wat hij bedoelde. Voor mij was dat gewoon een
zeer toegankelijke film waar goed op gereageerd is door het gewone publiek. Dus
ik dacht: “Ik moet dat misschien als een compliment opvatten.” Maar hij
bedoelde daarmee dat het een film is waar heel moeilijk een platform voor te
vinden is. En dat was totaal mijn bedoeling niet!
HVC: Je bent nu toch
opnieuw een film aan het schrijven, las ik in Humo. Een genrefilm, iets in de
misdaadsector, zwart en pessimistisch zelfs. Je houdt van de dunne grens tussen
realiteit en droom en nachtmerrie. Je vindt het ook fijn om te spelen met
fictie en non-fictie. Je manipuleert graag tijd, code en vorm.


NP: Ja, we zullen zien.
Want het is nu het begin. En mijn idee was om een zeer donkere detectivefilm te
maken met een serial killer. Het gaat niet om de serial killer, hé, het gaat om
de detective. Maar ik wou nu eens echt iets heel, heel donker maken. En kijken
hoever ik kan gaan. Ik liet me een beetje inspireren door ‘Henry: Portrait of a
Serial Killer’. Ik weet niet of je die film gezien hebt? Het is een horrorfilm
van begin jaren 80 die revolutionair was in zijn genre, omdat hij realisme
geïntroduceerd heeft in het horrorgenre. En nu heb ik de nieuwe HBO-serie ‘True
Detective’ ontdekt. Amai, dat is donker! Daar schrik ik mij een bult van. Dat
is eigenlijk absoluut de sfeer die ik wou creëren. Wat zal ik nu doen? Zal ik
nu een stap verder gaan of zal ik iets totaal anders doen?
HVC: Jij moet eigenlijk
als hobby- en studiemateriaal naast al het werk dat je hebt, het materiaal van
anderen bekijken. Als je niks te doen hebt, zet je dan sowieso een film op?


NP: Oh, maar ik bekijk
sowieso al een of twee films per dag, al mijn hele leven.
HVC: Omdat er zoveel te
zien is? Om uit te leren? Ook als je 12 uur in de montagekamer hebt gezeten,
heb je ‘s avonds nog die neiging?


NP: Ja, het is waar, na
‘The Invader’ heb ik wel een periode gehad waarin ik geen speelfilm meer kon
zien. Dat heeft een jaar geduurd. Ik ben sinds een jaar weer bijna elke avond
naar één film aan het kijken. En ik neem de hele tijd notities. Voor mijn
vriendin is dat nogal ambetant.
HVC: Je werkt
afwisselend in Ronse en in New York. In het interview met De Morgen zei je aan
Griet Op de Beeck: “Kunstenaar zijn is eigenlijk ook een vloek. Het ergste
is nog dat je tot het einde van je leven met onrust in je hoofd zal moeten
werken.” Na een vijfdaagse vakantie vroeg je jezelf af: “Waar ben ik in
godsnaam mee bezig?” Want wij zijn altijd met ons ding bezig. Ik heb dat ook.
Je zei ook nog: “Kunstenaar zijn is je een outsider voelen. Ook veel eenzaam
zijn.” Mensen weten niet dat jij tijdens een week in Ronse bijna niemand ziet.
En van ‘s ochtends tot ‘s avonds met jezelf geconfronteerd wordt.


NP: Mijn familie heeft
een buitenverblijfje in Ronse dat ik een paar jaar geleden gerenoveerd heb. Als
we in België zijn, kunnen we daar logeren.
Weet je, je hebt twee
manieren van werken: ofwel werk je voor een baas, ofwel ben je zelfstandig. Als
je voor een baas werkt, is het comfortabeler, in die zin dat je voor veel
dingen geen verantwoordelijkheid moet nemen. En dat je zekerheid hebt. Maar je
hebt dan ook minder tijd. Je bent voor een lange tijd van je leven gebonden aan
een vaste structuur, waarbij je niet te veel risico’s kunt of durft nemen. Het
is vooral durven. Ofwel werk je zelfstandig, zoals zelfstandigen of kunstenaars
of mensen die hun eigen geld maken door dingen te maken die anderen willen.
Maar als kunstenaar moet je jezelf blijven herontdekken, zelfs heruitvinden. Je
kan volledig vrij bepalen hoe je je tijd gebruikt, maar de kunst is om de
balans te vinden tussen vrede en onrust. Rust en onrust.
HVC: Het erge is dat
mensen niet altijd mee, hé.


NP: Vooral als je
volledig alleen werkt. Ik heb dat voor mijn beeldende kunsten altijd gedaan.
Dan neem je je zorgen altijd mee. Maar dat ligt ook in de natuur van mensen. Je
hebt er die daar beter mee om kunnen dan anderen. Maar ik wil zeker niet
klinken als de klagende kunstenaar.
HVC: En jullie moeten
dan inderdaad nog creëren. Voor mij is het meer productief en vindingrijk zijn.


NP: Ja, dat is waar. Dat
is een verschil. En ik denk dat dat door veel mensen serieus onderschat wordt:
hoeveel moed een kunstenaar heeft. Om zo in het leven te staan en te proberen
overleven van een visie. Want een kunstenaar staat in het leven met een visie.
En daar moet je heel veel moed voor hebben, vind ik.
HVC: Ik vind het altijd
raar als ik in ateliers kom, dat ‘kunstenaars’ niet meer beschaamd zijn om hun
werk te tonen.


NP: Waarom?
HVC: Ik zou beschaamd
zijn. In de eerste plaats omdat zo’n bezoeker toch om het even wat kan zeggen.
Of die er nu iets van kent of niet. Foute kritiek breekt toch altijd een beetje
je persoonlijkheid af.


NP: Daaraan zie je dat
een kunstenaar wel heel goed weet waar hij mee bezig is.
Er is bijna geen keuze.
Ik denk dat veel kunstenaars gewoon zo geboren zijn. Er is een reden waarom ik
op mijn 30ste gesnapt heb: “Oh my God, als ik het nu niet doe, zal het mij voor
de rest van mijn leven spijten.” Want ik ben gewoon een kunstenaar. Ik moet dat
niet verdringen.
HVC: Maar jezelf een
kunstenaar noemen is ook al een stempel, is ook al een soort van hoogmoed. Dat
je dat durft te zeggen: “Ik ben een kunstenaar.” Want eigenlijk wil je dan
zeggen: “Ik ben een schepper.”


NP: We zijn nu toch al
2014. Ik denk dat de mensen allicht weten dat een kunstenaar een normale mens
is. Ik heb echt geen schaamte meer om dat te zeggen. Vroeger was dat wel een
probleem: “Ben je nu een kunstenaar of een filmmaker? Of iets tussen de twee?
Ik heb mij nooit die vraag gesteld. Ik heb mij altijd een beeldend kunstenaar
gevoeld. Ik ben nu toevallig met het medium filmtaal beginnen werken. Maar dat
evolueert ook, en ik vertrek nu ondertussen al veel meer vanuit fotografie en
schilderkunst. ‘Illumination’ bijvoorbeeld heeft niets met cinema te maken.
Niets! Het enige wat er misschien mee te maken heeft, is dat ik door mijn
ervaring weet hoe je een spanningsboog kunt creëren. Dat vind ik nog altijd het
interessantste aan het werkproces. Je hebt een idee. Of dat nu conceptueel
ontstaat, vanuit het brein of gevoelsmatig vanuit het hart, je moet altijd iets
vertellen dat een tijd heeft. Ik heb altijd gekozen om met een spanningsboog te
werken omdat ik er mij altijd van bewust ben dat ik een publiek heb. Ik toon
dat op filmfestivals als een totale audiovisuele ervaring in het groot. Maar
dezelfde werken moeten ook kunnen werken in het klein, als een klassiek
schilderij aan de muur in een museum of gelijk welk kunstplatform. En dan heb
je een publiek dat daar niet zoveel tijd voor heeft. Want als publiek in de
kunsten bepaal je zelf de tijd die je schenkt aan een werk. Dus heb ik altijd
geprobeerd om het publiek te charmeren: met beelden die fascinerend genoeg
zijn, die intrigerend genoeg zijn om te blijven kijken. En dan weet ik dat door
hard werk je iets kunt maken waardoor de mensen zin hebben om te blijven
kijken.
HVC: ‘Illumination’
duurt een kwartier. Is er een verschil tussen iemand die hier in Be-Part
slechts een shot van drie minuten ziet en dan doorwandelt, en iemand die de
film helemaal uitzit ? Met welk ander hoofd gaat die naar buiten? What’s the
difference?


NP: Dat is onmogelijk
voor mij om in te schatten. Maar ik maak het om een kwartier naar te kijken.
HVC: Je zou kunnen
denken: er is geen echt eind en geen begin.


NP: Nee maar, ik vind
het ook geen probleem als een kijker bijvoorbeeld in het midden binnenkomt,
maar dan zin heeft om de volledige loop te maken tot het terug bij het midden
komt. Dan is mijn opdracht volbracht.
HVC: Wat is jouw
grootste frustratie bij kunst of film maken? Wat zou je willen dat anders was?
Of welk talent zou het jou ietsje gemakkelijker maken?


NP: Schilderen, hé. Ja,
natuurlijk. Schilderkunst blijft!
HVC: Als je kon
schilderen, zou je geen films meer maken?


NP: Dan zou ik
waarschijnlijk beide doen.
HVC: Ik ben even aan het
denken, zijn er veel kunstenaars die beide doen? Michaël Borremans misschien?


NP: Toch niet echt.
Michaël is een schilder.
HVC: Geboren als
kunstenaar, maar schilder geworden, zegt hij. Zijn film is meer een experiment.


NP: Michaël is een goede
vriend van mij. Hij heeft een carrière om u tegen te zeggen. Ik ben natuurlijk
niet jaloers. Maar in het diepste van mijn dromen, zoals heel veel kunstenaars,
was ik ook liever een schilder geweest die alleen is met zijn doek en met zijn
kleuren. Dat vind ik persoonlijk nog altijd de puurste vorm van kunst. Omdat je
altijd één bent met kleuren. En het is de oudste kunstvorm. En die blijft tot
vandaag nog altijd nummer één. Er is een reden waarom dat vandaag nog altijd dé
kunstvorm is.
HVC: Michaël zegt ook:
“Je mag het niet onderschatten. Het is wel telkens een wedstrijd
spelen.” Hij wandelt niet al fluitend naar zijn atelier. Hij moet daar
zijn demonen bevechten en hij moet opgeladen als een topsporter naar zijn doek stappen.


NP: Je mag me niet
verkeerd begrijpen. Ik weet dat het even moeilijk is als andere mediums. Daar
ben ik mij zeer van bewust. Net omdat je geen andere middelen hebt om het werk
volledig te maken. Je hebt alleen je doek en je kleuren, and that’s it. Maar
met die twee dingen, en hetgeen er in je zit, in je hart, kan je iets doen
zoals Michaël.
HVC: Wat onderscheidt
jou als kunstenaar? Waarom moeten de mensen naar Be-Part komen in Waregem? Bij
jou is het anders dan bijvoorbeeld bij Ruben Bellinkx. Die bracht een soort
verhaal, in één sfeer. Het ging allemaal over eenzelfde iets. Bij jou is elke
film één cocon. De toeschouwer moet iedere keer weer loslaten om naar de
volgende film te gaan.


NP: Ja, elk werk dat ik
maak, staat op zich. Daar heb ik bij de opbouw wel rekening mee gehouden. De
eerste drie werken heb ik gekozen omdat ze vanuit de beeldende kunsten starten:
‘Illumination’, ‘Perfect Wave’ en ‘The Invader’. ‘The Dark Galleries’ en ‘Tokyo
Giants’: dat is filmtaal. Die films hebben ook geluid. Die houd ik voor het
laatste deel van de tentoonstelling. Je moet terug door het parcours naar het
begin gaan. Dan kun je gaan uitrusten bij de eerste films waar geen geluid is
en waar je meer tot rust kunt komen. Zo heb ik het uitgedacht. Het is inderdaad
zo dat al mijn werken heel zelfstandig zijn. De meeste werken zijn ook zeer
vol. Ik weet dat een tentoonstelling waar ik meerdere werken toon, zwaar is
voor de kijker omdat al die werken ook op emotie werken. Daar heb ik van in het
begin geen enkel probleem mee gehad. Omdat ik vind dat een beeld puur
emotioneel is. Als je naar een beeld kijkt, kijk je vanuit het hart en met je
brein.
HVC: En vanuit een
persoonlijke ervaring?


NP: Ja. Ik vind het een
kunst om iets te maken, waarbij de ervaringen vanuit het brein én vanuit het
hart, in perfecte balans komen. Als je die perfecte balans bereikt, is het
resultaat emotie. Dus uiteindelijk is beeldende kunst gelijk aan emotie.
HVC: Als mensen zeggen:
“Er komt bij mij geen emotie aan te pas”, dan is dat geen kunst voor jou?


NP: Ik heb geen behoefte
om waarheden te verkondigen. Het is mijn manier om in het leven te staan en ik
word daardoor ontroerd. Ik maak dingen in de hoop dat ik die ontroering kan
doorgeven. Maar iedereen staat in het leven op zijn manier en kijkt naar de
dingen op zijn eigen manier, en dat is het mooie. Dat is fascinerend. Ik heb
nooit iets ‘gewild’. Daarom heb ik ook nooit politiek werk gemaakt. Ik zeg niet
dat een kunstwerk dat politiek geladen is, minderwaardig is, maar ik heb van
kleins af aan nooit zo naar kunst gekeken. Ik kan er alleen maar aan werken op
mijn manier.
HVC: Ik vond het wel
mooi dat je zei: “Ik vermijd het om politiek correct werk te maken.” In
het interview met Griet Op de Beek zeg je dat je als kunstenaar de verplichting
hebt om het grote geheel te zien. En dan kan je je toch alleen maar ergeren aan
wat politiek correct is.


NP: Ik vind het
verschrikkelijk! Ik vraag dat heel vaak aan mensen die ouder zijn dan ik: of de
tijdsgeest toen zij jonger waren, even politiek correct was als nu? En iedereen
zegt dat dat niet zo was. Want de laatste tien jaar heb ik het gevoel dat alles
enorm mainstream en politiek correct geworden is. En dat jongere generaties nu
ook al zo beginnen te denken.
HVC: Je denkt dat het
alleen maar zal verergeren?


NP: Ik denk het niet.
Want alles draait in een cirkel, hé. Alles komt altijd terug. Bij ‘The Invader’
was dat ook van in het begin mijn bedoeling: ik wilde een film maken,
geschreven op maat van Issaka, omdat we een zeer sterke band gecreëerd hadden
tijdens twee eerdere werken. Ik wist dat het in België zou zijn. Ik wist dat
het in Brussel zou zijn omdat ik dat de meest cinematische stad vind. Ik was
toen heel erg begaan met de migratieproblemen omdat ik zelf tien jaar
geprobeerd heb me te integreren in een ander land. Het fenomeen van migranten
die hun leven riskeren voor een beter leven. Mensen die met hele families
gewoon met niets ergens van nul moeten beginnen. Ik denk niet dat wij ons
kunnen inbeelden wat dat is. Maar ik wou niet een zoveelste politieke film
maken waar je de migrant in het vierkant doosje van het slachtoffer stopt, met
wie wij dan medelijden moeten hebben. Zo gemakkelijk is dat niet. Zo werkt de
wereld niet. Migratie is er geweest vanaf Adam en Eva. Het is niks nieuws. Het
is iets zeer gecompliceerds. En overal ter wereld heb je mensen die geven en
mensen die nemen.
Ik vind niet dat wij ons
in Europa moeten schuldig voelen om iets. Het is een moeilijke situatie voor
iedereen. Ik wilde die Afrikaanse immigrant gewoon als mens tonen: ik wilde
niet dat hij zwart of Afrikaans was en ik heb hem in de film ook geen
geschiedenis gegeven. Ik wilde hem echt als een cinematische antiheld tonen.
Iemand die vecht tegen zijn eigen demonen en tegen de rest van de wereld, net zoals
iedereen. Daarom vind ik dat de antiheld in de cinema het mooiste personage is.
Dat gaat het diepst. Ik vind dat bijna spiritueel. Door Paul Schrader te
herontdekken, zou ik bijna iets christelijks zeggen: omdat de antiheld zichzelf
verliest, wil hij – voor het te laat is – een ‘coup de grâce’, een genadeslag,
om op de een of andere manier de verlossing te vinden, om zijn bestaan te
bevestigen. En dat vind ik het mooiste verhaal van de mens. Terwijl dat meestal
kleine verhalen zijn. ‘Taxi Driver’ van Martin Scorsese is een superklein
verhaal, maar ik vind dat nog altijd de mooiste film die er bestaat.
Ik vind ook dat we
allemaal in de ‘storytelling business’ zitten. Hoe je het draait of keert: als
je iets creëert, ben je een verhaal aan het vertellen. Of dat nu een popsong
van drie minuten is of whatever: je bent een verhaal aan het vertellen met een
begin, een midden en een einde. Ik heb zo het gevoel dat – zeker vandaag –
fictie een parallel universum is dat even belangrijk is als de realiteit zelf.
Want kijk naar jezelf: je bent opgegroeid met cinemataal of met literatuur. Als
je niet aan het werken bent of niet met je familie bezig bent, doe je aan
escapisme: je wil verhalen zien, horen, lezen. Het is al vanaf het begin
zo geweest dat we elkaar verhalen zijn beginnen vertellen. Dat medium is altijd
geëvolueerd. Voor mij is storytelling meer en meer een spirituele zoektocht.
Maar uiteindelijk is er niks, hé. Zoals Woody Allen zegt: “There is nothing but
a vast black nothingness.” Dat is toch zo! Je hebt ‘wij’, onze stad, onze
provincie, onze staat, ons land, ons continent, de wereld, de werelden die er
rond staan en daarna is het gedààn. En iedereen verdwijnt in as. We zitten ons
hier druk te maken omdat wij een rusteloze ziel hebben. Hoe je het draait of
keert: er is niks en wij proberen zin aan dat niks te geven. Alles draait
daarrond. Voor mij is storytelling een spirituele zoektocht. Alle godsdiensten
zijn storytelling. Het is blijkbaar allemaal fictie waar we behoefte aan hebben.
HVC: Wat is voor jou de
meest beklijvende film of het meest beklijvende videomoment uit de
geschiedenis?


NP: Het bloed dat uit de
lift van ‘The Shining’ komt. Dat heeft op mij het meeste indruk gemaakt.
HVC: Luister je soms nog
naar The Cure? Ik las dat je vroeger nogal into electronic body music
was en dat dat ook invloed heeft gehad.


NP: Ik ben daar vlug van
afgestapt. Ik had de eerste plaat van The Cure gekregen van mijn oudere neven
toen ik twaalf jaar was. Ik was volledig new wave gegaan, terwijl mijn
medestudenten meer de hardrocktoer opgingen. Ik ben die donkere kanten in de
punk en new wave muziek blijven opzoeken en dat was wel heftig. Ik luisterde
naar groepen als Psychic TV en Test Dept. Maar ik vind The Jesus And Mary Chain
veel beter dan The Cure.
HVC: Als ik The Jesus
And Mary Chain hoor, is het alsof er een warme gloed binnenkomt, alsof mijn
hart opengekerfd wordt.


NP: Omdat dat een zeer
donkere kant heeft, omdat de jaren 80 heel donker waren, omdat die muziek over
het leven ging. Zo is dat niet meer. Maar het is onvermijdelijk dat wij het
donkere opzoeken, omdat dat een schoonheid heeft. Ik ben op gitaarvlak
onmiddellijk voor shoegazing gegaan. Denk ook aan My Bloody Valentine.
Ik zag ze onlangs nog in New York en ze slaagden erin wel zeven minuten lang
een geluidsmuur te maken. Je maakt het écht mee en je zit er gewoon in.
Je hebt twee soorten
donkere, emotionele muziek: ik denk nu aan Catpower en Radiohead. Twee groepen
waar ik niet naar kan luisteren, omdat mijn hart bijna breekt als ik ze hoor.
Al zit er bij Catpower wel een warme, donkere klank in haar stem: er zit soul
in. Radiohead is te koud voor mij. Ook in mijn eigen werk probeer ik in het
donkere de schoonheid te zoeken en omgekeerd. Maar sinds tien jaar luister ik
niet zo veel meer naar muziek als ik aan het werk ben. Ook weer omdat het zo
emotioneel is voor mij.
 
HVC: Om af te ronden:
Op de uitnodigingskaart
van Be-Part staat te lezen dat de thema’s die veel aan bod komen, lust, liefde
en lijden zijn: “ Nicolas Provost schuwt daarbij ook het gebruik van beelden
uit ons collectief beeldpatrimonium niet. Zijn werk reflecteert over de
grammatica van filmtaal, de ‘human condition’ in ons collectief filmgeheugen en
de relatie tussen beeldende kunst en de filmervaring. Zijn films (en stills)
lokken zowel herkenning als bevreemding uit en slagen erin de toeschouwer mee
te nemen in een spel van mysterie, abstractie en ontroering”.
Robrecht Vanderbeeken
noemt het oeuvre van Nicolas Provost een genre op zich. Hij schrijft ook dat
hij de traditie van de videokunst subtiel opheft en verheft. Volgens hem speelt
de kunstenaar met de cinemacodes om visuele gedichten te maken over onze
werkelijkheid. Hij beschrijft verder zijn vormexperimenten nog zo: “Het zijn
geen louter conceptuele stijloefeningen, want ze staan bol van beeldverhaal,
humor en emoties. Het zijn geen zuiver esthetische beeldwerelden, want ze
vormen ook een spiegelpaleis van reflecties op het medium. Het is geen kunst om
de kunst, want daarvoor genereren ze te veel amusant leesplezier. Het is een
ongeziene, absurde of abstracte beeldtaal, maar tegelijkertijd ook een collage
van herkenbare, vertrouwde beelden, met heel wat knipoogjes naar
filmklassiekers.”
Hij schrijft dat Provost zichzelf graag als beeldhouwer
omschrijft, een die met eigen beelden de kijker zowel emotioneel als
intellectueel wil raken.
Nog iets aan toe te
voegen, Nicolas?


NP: Denk je niet dat dit
volstaat, Hilde? (lacht)
Hilde Van Canneyt,
copyright 2014, met dank aan croxhapox.

Nicolas Provost stelt tentoon: BE PART? tot en met zondag 11 mei? Westerlaan 17 in Waregem
Openingsuren: dagelijks open (ook op zondag): van 11 tot 17 uur; op zaterdag: gesloten (enkel op afspraak voor groepen)
www.nicolasprovost.com
www.bepartlive.org/
www.timvanlaeregallery.com

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *