Categorieën
Interview Uncategorised

Interview met Bert Danckaert



volgend interview: Benjamin Verdonck


Interview met Bert Danckaert (1965) Brussel, ma 16
sept 2013.







Hilde Van Canneyt: Wat ik over je las: “In ’99 begon Bert Danckaert aan
een project waarbij hij verloren hoekjes fotografeerde in België en buurlanden,
stedelijke waste lands met een
vleugje zwarte humor.”

In Focus Knack (febr ’13) staat: ‘Hij bouwt consequent aan een oeuvre
waarin lelijke, lege en onpersoonlijke plekken in steden over de hele wereld de
hoofdrol spelen. De betreurde Erik Eelbode benoemt het ook als ‘de achteloze
ruimte’, een uitspraak van jou en een variant op het stilaan moegetergde begrip
van de non-plaats.“ Je legt vast wat je vindt en noemt jezelf een documentaire fotograaf.
De zin van dit soort fotografie is orde scheppen in de chaos.
Op je expo in Stieglitz 19 in Antwerpen (febr ’13) toonde je stedelijke
landschappen
– zonder menselijke aanwezigheid, maar de sporen van de
mens zijn nadrukkelijk aanwezig, zoals Marc Ruyters ze beschrijft. Het
‘sociale’ zit ook in de foto’s, zegt hij, want ze verwijzen naar de resultaten
van een anonieme urbanisatie. Een derde aspect dat hij aanhaalt, is dat je
foto’s met de jaren meer overhellen naar het formele en het abstracte.


Bert Danckaert: Er zit
zeker een zuivere documentaire laag in mijn werk, maar ik zie me niet als een
pure documentaire fotograaf. Ik neig inderdaad naar dat formele en abstracte.
Het zijn bijna twee onverenigbare werelden die ik
probeer samen te laten komen. Langs de ene kant heb je het document: het
fotograferen van plaatsen ergens in de wereld vanuit een sociale, ecologische
en politieke intentie: de belangrijke vragen over deze planeet. Maar
tegelijkertijd – en dat is dan vanuit een soort onmacht, want wat kan je daar
als fotograaf over vertellen? – vanuit die onmacht een reflex naar het puur formele
en abstracte, dat een soort autonomie verwerft en al die sociale en politieke
aspecten net loslaat. Ik plaats me in het midden tussen die twee.

HVC: Over al je foto’s hangt hetzelfde uniforme licht, omdat je
simpelweg – zeg je zelf – werkt aan de kant waar de schaduw valt. (~ het
democratische licht).
Tijdens je eerste reis buiten Europa ontdekte je pas dat je elders ook
zo’n foto’s kon maken.


BD: Tussen ’99 en 2005
heb ik de reeks ‘Make sense !’ gemaakt, wat toen in Netwerk in Aalst is
tentoongesteld geweest. Dat waren allemaal plaatsen in West-Europa en ik ging
ervan uit dat die beelden het gevolg waren van onze Westerse cultuur. Wat ik
fotografeer zijn residuen van de samenleving. Het  gaat altijd over menselijke constructies:
dingen die de mensen in het landschap achterlaten. Mijn vrouw Karin Hanssen,
die kunstenares is, zat in de Biënnale van Sharjah in de Verenigde Arabische Emiraten
en ik kon er mee naar toe. Toen bedacht ik me of ik daar ook hetzelfde soort
werk zou kunnen maken. Wonderwel – of net niet – lukte dat daar ook, want je
hebt daar ook shopping malls en zo. 

Dan is mijn werk gekanteld en kwamen vragen over
globalisering aan de oppervlakte vanuit de gedachte dat de wereld er
ondertussen misschien overal hetzelfde uitziet.” Misschien is heel de wereld
wel overgegeven aan Toyota-garages, Ikea’s, enz. Daaruit is dan de reeks
‘Simple Present’ ontstaan, waar ik vertrokken ben van het idee om allemaal
plaatsen verspreid over de wereld te gaan fotograferen en de inwisselbaarheid
van de urbane alledaagse ruimte te onderzoeken.






HVC: Vertel eens over ‘De Ikea’ van
Brussel versus die van Beijing. (~de zinloze verplaatsing die je als heel
werkelijk ervoer)


BD:
Het is begonnen met een reis naar Beijing, waar een van mijn reisdoelen was om
een foto te maken op de parking van Ikea. De absurde gedachte om 9000 kilometer
te reizen om te zien wat we hier ook om de hoek hebben was de aanleiding.
Letterlijk de omkering van het exotisme. Bestaat dat nog exotisme en wat voor
een clichégedachte is dat? En is het misschien niet veel wezenlijker in de
wereld van vandaag dat de ruimte heel inwisselbaar is? 

Al moet ik opmerken dat
heel veel plaatsen nog een heel sterke culturele identiteit hebben, denk aan
Havana, daar ziet het landschap er nog heel typisch uit. Vraagstelling is
eigenlijk: hoever hebben we de wereld overgegeven aan globalisering en
multinationals en in hoeverre heeft die culturele identiteit nog een stem?


HVC: Je zei ergens dat je in Havana van die typische prachtige foto’s
kan maken, maar dat heb je net proberen niet te doen.


BD:
Naar Havana ben ik gegaan na Kaapstad, waar er een klik is gekomen. Ik was
eigenlijk op zoek naar wat nu de precieze betekenis was van dat formele aspect
in mijn werk. Ik hield mij tegen om nog abstracter te gaan, om niet louter in formalisme
te verzeilen. Voor ik naar Kaapstad vertrok hoorde ik vooral hoe gevaarlijk die
plek is. Ik had ook net gelezen dat het een van de twee gevaarlijkste steden
ter wereld was, dat je er voor een paar Adidassen een mes in je ribben kon
krijgen. Ik liep daar bijgevolg helemaal opgefokt en paranoïde rond. 

Die angst,
wat eigenlijk een heel sociaal gegeven is, heeft ertoe geleid dat ik net nog
formeler ging werken. Alsof ik mij ging vastklampen aan zekerheden van
compositie en vlakken. Op die manier kreeg dat formalisme een sociale betekenis.
Jan Blommaert beschreef het als documentaire-formalisme. 
Havana
koos ik dan net omwille van het cliché van de esthetiek van de afgebladerde
muren en het over-pittoreske. Ik wilde ervaren hoe ver ik daarmee aan de slag
kon zonder in de val te trappen. Zo is het altijd maar meer naar het puur
beeldende geëvolueerd.

HVC: Je maakt één foto/beeld van wat je treft.


BD: Eggleston heeft dat ook gezegd: ik probeer maar één
beeld te maken, anders moet je achteraf toch kiezen. Als je jezelf oplegt om
maar één beeld te maken, verhoogt dat de trefzekerheid. Mijn beelden zien er
ook zo uit alsof er geen wereld buiten die beelden bestaat. Ze zijn zo binnen
het kader gereconstrueerd dat alles precies moet kloppen en vaak is er dan ook
maar één oplossing
voor een beeld.

HVC: In De Standaard van januari ’13, staat dat sommigen je foto’s
vergelijken met de schilderijen van Rothko en Raoul De Keyser.

In een ander artikel uit 2011 van diezelfde krant, stond dat je beelden
een haast onwezenlijk uitgebalanceerd spel van lijnen en
vlakken zijn
die af en toe doen denken aan Mondriaan: hyperrealistische foto’s die ogen als
abstracte schilderijen. Vind je dat een complement?


BD:
Ja, uiteraard! Maar er zit ook een ironie in: kunstenaars zijn in hun atelier
aan het streven naar een mythisch beeld. Als ik door de straat loop en ik kom
bij wijze van spreken een Rothko tegen op straat – die er uiteraard geen is -,
dan lijkt dat wel een ironisch spel met het gewicht en de pretentie van de
schilderkunst en misschien de lichtheid van fotografie. Want iedereen
fotografeert constant, het heeft iets vulgairs. Tegelijkertijd kan je wel
foto’s maken die de intensiteit kunnen bereiken van sommige schilderijen. Maar
als je zoals ik op straat gaat lopen op zoek naar accidentele schilderijen – zoals
graffiti die wordt overschilderd waardoor er ongewilde composities in het
landschap ontstaan dan vind ik dat heel treffend en relativerend. Schilderkunst
en fotografie ontmoeten elkaar hier, terwijl het toch om zuivere, registrerende
fotografie gaat.

HVC: Je nam deel aan de groepsexpo ‘Beyond the document’ in de
Bozar, waar je met 13 andere fotografen een fijne expo had. Voorwaarde: “Geen
gefoefel.”(= geen manipulatie van beelden en met de voeten in de echte wereld
staan (ver weg van de studio))


BD: Mijn foto’s komen eigenlijk quasi 100% uit de camera
zoals ik ze heb gemaakt. Er komt achteraf weinig postproductie of Photoshop bij
kijken. Het is niet zo dat ik achteraf foto’s in elkaar ga mixen of dingen ga
weg-Photoshoppen. Het is heel uitgepuurd en gemanipuleerd zou je zeggen, maar
eigenlijk is het pure waarneming, de manipulatie gebeurt op het moment van de
opname door het gebruik van het kader.
Ik reis ook meestal
alleen naar een stad, waar ik eigenlijk niks anders doe dan wandelen. Als een
soort meditatie op een stad. Dan is dat een heel doorgedreven manier van kijken
die leidt tot het soort beelden dat ik maak, waardoor
het niet meer nodig is om ze nog spectaculairder te maken. Het uitpuren gebeurt
door de blik en niet door de techniek achteraf. 

HVC: Imperfectie mag?


BD:
Ja, hoewel ik wel streef naar perfectie. Er is al veel geschreven dat er
verwantschap is tussen theater en mijn foto’s en dat mijn beelden eruitzien als
decors: de decors van het alledaagse, waar de acteurs net verdwenen zijn of nog
moeten opkomen. Als je een decor bouwt, kies je wel alles wat daar opstaat, is
er sprake van een constructie. Dat is ook de positie die ik inneem: langs de
ene kant zijn het landschappen maar ook stillevens. 

Door het beschouwen van de
wereld door de camera en door het uitsnijden van een bepaalde situatie ga je
bij wijze van spreken alle objecten en alle dingen die zich in de foto voordoen,
ordenen als in een stilleven. Mijn foto’s
zijn ook erg gesloten. Terwijl landschappen net open en diep zijn. Mijn
foto’s zijn erg tweedimensionaal, claustrofobisch bijna, vandaar de titel ‘No
exit’. Ze zijn zodanig besloten in zichzelf, alsof er daarbuiten geen wereld bestaat.
Alsof alles binnen dat kader zit gevangen. 






HVC: Wil je de mensen doen dromen met je
foto’s? Of schoonheid bieden? Doen nadenken? Troost bieden?


BD:
Al die dingen door elkaar. De esthetiek is enerzijds een soort lokmiddel – de
foto’s zijn ook klein, dus de mensen moeten er ook echt naartoe komen – en eens
dichterbij botsen ze als het ware op een muur. Het is als een soort val die
dichtklapt. Uiteraard zijn de sociale vragen die ze in zich hebben ook belangrijk.
En de vraagstelling: vanaf wanneer is het beeld een beeldende autonomie? Ik heb
dan ook geen eenduidig verwachtingspatroon naar de toeschouwer toe.

HVC: Vanavond is de opening, iedereen komt je naar alle
waarschijnlijkheid schouderklopjes geven. Als er feedback is, zal die je
ongetwijfeld iets doen?


BD: De ene gaat net
documentair kijken, als plaatsen ergens in de wereld.
Iemand anders zal het werk puur vormelijk bekijken of iets tussen de twee.

HVC: Geef jij titels aan je werk?


BD:
Nummers. En de stad tussen haakjes. En ik toon de werken door elkaar, niet
chronologisch geordend of naar de locatie van opname.

HVC: Is dat een meerwaarde als die stad tussen haakjes staat?


BD: Mijn eerste idee was
om dat niet te doen en alleen het nummer te
tonen. Ik wilde de foto’s in mijn nieuw boek –Simple Present – gewoon nummeren.
Ik wilde een boek waar je van de ene bladzijde in de andere ging en helemaal
niet weet of je nu in New York, Havana of Berlijn bent. Dat je er totaal in
verloren loopt en dat heel de wereld één en dezelfde plek wordt. Maar zoals ik
daarjuist zei: sommige plaatsen hebben net wél een heel sterke culturele
identiteit en omdat ik het documentaire met het formele probeer te verenigen
heb ik ze geen geografische volgorde gegeven. Ik geef er wel een hint bij door
de stad tussen haakjes te zetten






HVC: Je kunt heel goed praten over je werk, maar je bent momenteel ook
bezig je doctoraat in de kunsten af te werken. Wat houdt dat in?
Kunstenaar/dokter in de kunsten Kristof Van gestel zei: “Een doctoraat in de
kunsten, is in feite navelstaarderij.”



BD: Een doctoraat in de
kunsten vertrekt inderdaad van je eigen werk. Heel het doctoraat in de kunsten
is in feite een beetje een probleemgeval. Het is allemaal ontstaan vanuit het
akkoord van Bologna: alle hogescholen moesten in Europa dezelfde structuur
krijgen. Het was het plan dat hogescholen en academies zouden
‘inkantelen’ in
de universiteiten. De structuren van de universiteiten
zouden dus ook moeten overgenomen worden, zo ook de doctoraten
om de zogenaamde ‘academisering’ op gang te trekken. Maar wat moet dat dan zijn
een doctoraat in de kunsten?

Het gegeven is natuurlijk dat daar in de kunsten
nog helemaal geen traditie in is. We zijn daar nu een jaar of vijf mee bezig en
kunnen daarom nu pas de krijtlijnen uittekenen, want er zijn al heel wat
mislukkingen aan vooraf gegaan. Veel kunstenaars begonnen matige thesissen te
schrijven waardoor ze geen tijd meer hadden om zich op hun artistieke werk te
concentreren.



Voor
mijn doctoraat heb ik een boekje geschreven: ‘De extra’s’. Ik wilde niet in de
val trappen een soort kunsthistoricus of kunstfilosoof van mijn eigen werk te
worden. Ik bén ook geen kunsthistoricus of theoreticus. Het boekje is een
autobiografische roman waarbij ik een literaire vorm hanteer om net het
niet-weten, de twijfel en de mislukking in het artistieke proces te
beschrijven. Ik wilde vooral het pseudowetenschappelijke ontwijken en 100%
vertrekken vanuit de ervaring van de kunstenaar. Het is tenslotte een onderzoek
IN de kunsten.


Ik
heb er niets tegen te communiceren over hoe ik te werk ga en hoe mijn werk tot
stand komt. Ik heb
lang naar gezocht naar de juiste vorm om daarover
iets te kunnen zeggen. Bovendien is het ook geen verplichting om een tekst te
maken. In Antwerpen zijn we daar heel liberaal in. Al moet er natuurlijk een
verschil zijn tussen je eigen artistieke praktijk en een doctoraat. Wat is dat
verschil dan? Bij ons omschrijven we dat als: het proces en de methodieken
moeten communiceerbaar gemaakt worden, waardoor er een wisselwerking kan
ontstaan tussen onderzoek en onderwijs. Onderzoek gebeurt immers binnen een
onderwijs context.


Ik heb de sleutel
gevonden in de vorm van een literaire tekst over een ervaring in Mumbai. Ik had
daar het plan opgevat om de decors van de Bollywoodindustrie te gaan
fotograferen. Ik heb gespeeld als figurant in een topfilm in Bollywood. Ze hadden me gezegd dat het een
film was die zich in een Londens station zou afspelen, dus ik stelde me voor in
een prachtig decor te verzeilen. Ik wilde in mijn werk nog een stap verder
zetten door letterlijk die decors te gaan fotograferen. Maar alles is die dag
fout gelopen: de film speelde zich helemaal niet in een station, maar in een
controlekamer van British Railway: een lelijke kantoorruimte met computers. Ik
mocht ook mijn camera niet mee binnen nemen. Toen heb ik het plan opgevat om
die figuranten – ze waren gekleed zoals Indiërs denken dat Britten eruit zien,
wat ook weer de kwestie is van identiteit, vooroordelen, clichés … – te
fotograferen voor die green screens.
Maar uiteindelijk is alles daar ook nog fout
gelopen en heb ik geen enkel beeld kunnen maken. 

Die mislukking heb ik aangewend
als kapstok om mijn doctoraat te schrijven. Ik denk trouwens dat kunstenaars
veel meer mislukken dan dat ze slagen. Twijfel is trouwens een belangrijk
aspect in het kunstenaarschap. Ik heb dat gegeven gebruikt om te reflecteren
over wat ik doe. In het boekje wisselen hoofdstukken over het narratieve van
die ene dag in die Bollywoodstudio zich af met beschrijvingen van
collega-fotografen die zich ook begeven op het snijpunt tussen documentaire en
fictie. Telkens is er een open verband tussen de verschillende hoofdstukken.


HVC: Je bent ook fotografie-schrijver voor H-art, hebt een blog met je
teksten … Denken en schrijven over fotografie is blijkbaar iets wat je
belangrijk vindt.
Je fotografie-carrière begon in ’90 in de academie van Antwerpen en
erna in het HISK. Hoe is je carrière beginnen lopen?


BD:
Na mijn studies heb ik een paar jaar met verschillende vormen geëxperimenteerd.
In
’97 werd ik geselecteerd voor de Prix Jeune Peinture, maar ik maakte
toen heel ander werk. Toen ik studeerde maakte ik meer het werk zoals ik nu
maak. In ’99 ben ik dan teruggekeerd naar het landschap zoals ik dat ook al
tijdens mijn studies benaderde, doorgedreven geordend, als een stilleven. Ondertussen
ben ik daar al 13 jaar mee bezig.

HVC: Mooi gezegd ook in het interview met Erik Eelbode: “Je beslist
niet om avant-garde kunst te maken: als je geluk hebt, overkomt het je, maar je
kan het niet forceren. Als je beseft dat je een schakeltje bent in de
geschiedenis en je op een zo oprecht mogelijke manier authentiek omgaat met wat
er vandaag in de wereld gebeurt ben je waarschijnlijk op de goede weg.


BD: Ik sta daar nog
altijd helemaal achter. Sommige kunstenaars zijn heel vernieuwend, maar dat is
altijd het gevolg van heel veel schakeltjes en
maatschappelijke stromingen en evoluties.

HVC: Je bent een POC-member, een
Europees collectief van fotografen.


BD:
Rond 2004 werd ik lid van POC, mede door vriendin, Lynn Cohen, die contact had
met Charles Fréger, een Franse fotograaf die ook de oprichter is van POC. Er
zijn een 20-tal leden in Europa. Aanvankelijk was het een groep van jonge
beloftes die samenkwamen om over elkaars werk te praten en elkaar te
stimuleren. Wij delen elkaars kennis, contacten en ook praktische of technische
zaken. De kunstwereld is een heel individualistisch en beschermd instituut. Bij
POC proberen we het omgekeerde te doen. Dat geeft een enorme boost. We proberen
minstens één keer per jaar een week samen te komen, soms gaat dat gepaard met
een groepstentoonstelling. 

Dit jaar was dat voor het fotofestival in Derby in
Engeland. Ondertussen hebben we ook en groep in Amerika, die volgens
hetzelfde
systeem werkt en we proberen nu ook de brug over de Oceaan te slaan.

HVC: een rotvraag misschien: ben je fotograaf of kunstenaar? Voel je je
meer thuis in de art scene of in de fotografiewereld?


BD: Dat blijft een
probleemsituatie waar beide partijen eigenlijk gecomplexeerd over zijn. Ik heb
daar geen complexen over. Je hebt kunstenaars die met fotografie werken en dan
zeggen: “Maar ik ben geen fotograaf hoor! Ik gebruik gewoon fotografie.” Je
hebt dan ook fotografen die de snobistische kunstwereld
afwijzen, maar ik voel me in beide werelden thuis. Kunstenaar zijn: ik vind dat
geen waardeoordeel. Je bent kunstenaar omdat je iets maakt dat je als kunst
presenteert, dat zegt dus niets over de kwaliteit van dat kunstwerk. Dus ja, je
kunt me kunstenaar noemen. Ik ga evenveel naar tentoonstellingen in het
S.M.A.K. en het MHKA dan
dat ik naar fotomusea ga. Ik leef samen met een
schilder, dus die wederzijdse beïnvloeding is er constant. The best of both worlds. (lacht)

HVC: Wat brengt de toekomst? Verder zwemmen op deze golf?


BD: Ik heb hier zes jaar
naartoe gewerkt, heb 18 verschillende steden bezocht over 5 continenten, heb nu
twee expo’s, een boek. Nu wordt er een periode afgesloten, dus ik heb geen idee
wat er gaat gebeuren. Ik ga binnenkort terug naar China, en dan zie ik wel wat
er gebeurt.

HVC: Ben je het type van altijd de camera rond de nek?


BD:
Neen, maar dat heeft puur met concentratie te maken. Je hebt zo van die
fotografen die op weg naar de bakker een meesterwerk maken, maar als ik
onderweg ben naar de bakker, dan denk ik alleen aan pistolets (lacht). Als ik
op reis ben ontstaat er een langzame concentratie en dan denk ik alleen maar
aan fotografie en dat leidt er toe dat je de dingen zo begint waar te nemen.

HVC: Techniek voor de kenners …


BD: Ik werk met een vrij
eenvoudige maar degelijke digitale camera met
een 50 millimeter lens, omdat
die dezelfde beeldhoek heeft als onze ogen. Het enige wat
je dus als tool hebt, is het kader. Ik probeer ook daarin zo simpel mogelijk te
werken. Als
je met een groothoek of telelens werkt, is er al een optische
transformatie van de werkelijkheid. Ik gebruik ook geen statief, al wil ik
natuurlijk dat alles netjes geordend is met veel horizontalen en veel
verticalen, daarvoor gebruik ik een matglas met hulplijnen.
Daarna is er postproductie: Photoshop en printen op archivaal
papier: Hahnemühle Fine Art Pearl, een mooi soort
barietachtig papier. De kleur en textuur ervan is niet te opdringerig: heel
mooi wit en conserveerbaar. Dan steek ik ze in lijsten. 

Als we straks naar de
Roberto Polo gallery gaan, zal je zien dat er vijf verschillende tinten van lijsten
zijn en dat heeft een documentaire functie: iedere kleur van lijst verwijst
naar het continent waar de foto is gemaakt. Daarnaast heeft het ook een formele
waarde: het tekent een abstract patroon af in de ruimte.

Na ons gesprekje in de mooie salonzetels van Bozar, wandelen we langs
zijn expo in Bozar.






BD: In deze
tentoonstelling hier in de Bozar zijn mijn foto’s toegespitst op Mumbai, omdat
ik hier ben uitgenodigd in het kader van Europalia. Daardoor hebben die foto’s
een meer documentair karakter dan wat je straks in de galerie zal te zien
krijgen.

HVC: Ik vind het moeilijker om fotografen dan bijvoorbeeld schilders te
interviewen, want ik voel die plasticiteit minder.


BD: In fotografie heb je
uiteraard niet die fysieke interactie met doek
en verf, waardoor al spiertrekkend een beeld tot stand komt. Of een beeldhouwer
die met klei boetseert en waar je als kijker dat ook nog effectief ziet en
voelt. Bij fotografen is het een andere fysieke interactie. Maar het is
uiteindelijk een machine die het beeld maakt. Ik vind het spannend in de
fotografie dat je soms kan doen alsof er geen maker is van die beelden. Alsof
er geen kunstenaar bij aan te pas is gekomen. Alsof het ook lijkt dat die situaties
zichzelf hebben gemaakt, alsof het fototoestel dat beeld gemaakt heeft. Die
heel minimale aanwezigheid van de kunstenaar in het beeld bevalt me juist heel
erg. Daarom houd ik zoveel van fotografie: omdat het zo minimalistisch is en zo
puur neerkomt op het beeld. Het lijkt schijnbaar onpersoonlijk. 



Ik ben niet zo
de grote fan van het gestuele in de kunst. Ik houd meer – vandaar ook mijn
kleine formaten – van het intieme en het subtiele: het proberen reduceren tot
de pure essentie. Ik houd van de bescheidenheid van kleine formaten. Dat je er
bijna moet instappen in plaats van dat de foto je plat slaat. Het is omdat je
het bijna gevangen neemt in het fotografische frame dat de beelden worden wat
ze zijn. Het is tegelijkertijd een constructie en het is tegelijkertijd puur
documentair.






HVC: Een paar foto’s lijken van ver gezien wel collages, sommige lijken
stillevens, andere foto’s lijken van ver bijna geschilderd, in die zin zou je
ze plastisch kunnen noemen. Het zijn ook geen foto’s die je in de zogenaamde
zes seconden kunt bekijken. Ze vervelen niet gauw omdat je ze niet in één
oogopslag hebt gezien.
Je wilt ook niet dat je beelden snel consumeerbaar
zijn. Je probeert ze een ‘onoplosbaar’ karakter te geven.



BD:
Ik hoop ook dat er niet slechts één sleutel is voor die beelden en je de foto’s
telkens weer met andere ogen kunt bekijken.
Hier
in Bozar heb ik mezelf een klein uitstapje gegund waardoor vriend en vijand
wellicht verbaasd zal zijn. Het is bepaald afwijkend werk. Ik zie het als een
soort tegenpool van de stille en ingetogen werken. Ik was oorspronkelijk
helemaal niet van plan om die werken te tonen, maar ik vond ze hier wel passen.
Het is ook de cover van mijn boekje, ‘De extra’s’. Voor mij is het een metafoor
voor de heel gestoorde samenleving daar in Mumbai. De armoede is er
verschrikkelijk en de betekenis van een individu betekent daar niks. 









HVC: Je zou er inderdaad geen Bert Danckaert stempel aan geven.



BD: Aan de andere wand
zie je ook nog atypisch werk. De eerste dag dat ik in Mumbai aankwam viel het
me op dat al die treinen bomvol zaten, wat ik heel intimiderend vond. Het
duurde een paar treinen eer ik durfde opstappen. (lacht) Wat me ook opviel is
dat ze die deuren niet sluiten gedurende de hele rit. Ik vond het heel mooi als
je het station binnenrijdt je een soort kader in een kader krijgt. Het is een
verwijzing naar het fotografisch kader, met daarnaast een echo van wat ik
meestal doe: een strak formele benadering met
kleurenpatronen
en kleurvlakken. In deze setting hier in de Bozar, lijkt
het bijna op de reconstructie van een trein.


  



HVC: We zijn hier op rondgang in je grote solo-expo bij de Roberto Polo
gallery in Brussel. Ondertussen zijn we op de tweede verdieping aanbeland.
Het valt me op dat je altijd een soort skyline ziet, meestal een paar
centimeter onderaan je foto. Waarschijnlijk als een soort houvast.


BD: Dat is de verwijzing
naar het theater: het speelvlak en het achtergrondvlak. Dat maakt het ook
documentair, want je herkent het nog als een straatbeeld. Als je dat weglaat, gaat
het puur om een abstractie en ik zoek net de spanning
tussen het documentaire en het formele.

HVC: Wat is jouw lievelingswerk?


BD: Goh, het zijn
allemaal mijn kindjes natuurlijk. Meestal is het de laatste reis die je hebt
gemaakt die je het meeste bijblijft, en dat is nu Brasilia dus. Het hangt
natuurlijk ook van mijn gemoed af: de ene dag ben ik meer geneigd naar het abstracte te neigen en een andere keer verkies ik de
veeleer
‘sociale’ foto’s.

HVC: Was het geen moeilijke keuze welke foto’s te kiezen voor de
expo’s?


BD: Mijn archief van
deze reeks bevat een 700 beelden. Daarvan hebben we er 87 in het boek gezet en
daarvan hangen er 58 in de tentoonstelling.

HVC: Ik vind wel dat er een zekere speelsheid en zelfs een soort
surrealisme in je werk zit, maar heb ik het fout als ik vind dat er weinig
humor in je werk zit?



BD: Ik vind net van wel!
Ok, geen anekdotische grapjes, maar wel beeldende humor. Ik had het daarstraks
over de fotografe Lynn Cohen: zij vindt bijvoorbeeld dat ze meer naar Jaques
Tati verwijst dan naar een filosoof als Michel Foucault. Aan de ene kant verwijst mijn werk naar modernistische
constructivistische schilderkunst en langs de andere kant is het gewoon een
kast met een gat in. Voor mij hebben al die associaties en spelletjes een soort
van humor in zich.
Mijn werk bevat ook een
omkering van binnen en buiten. Al de foto’s zijn buiten gemaakt, maar heel vaak
heb je het gevoel dat je in een interieur zit of de dingen zich manifesteren
zoals in een interieur. Alles is heel gesloten, er is nooit lucht te zien …

HVC: Wat is jou kwaliteit, denk je, tegenover andere fotografen?


BD: Met de jaren ben ik
altijd maar verder gegaan met het uitpuren en misschien
heb ik op den duur wel een soort talent ontwikkeld om heel extreem ver te gaan
in die vormelijke ‘uitpuring’ van een sociaal gebeuren. Het zijn heel abstracte
en vormelijke werken die toch heel duidelijk documentaire en sociaal politieke
beweegredenen hebben. Het samenkomen van die werelden is het specifieke in mijn
werk.

HVC: Al je foto’s hebben een wit passe-partout.


BD: Dat is een
verwijzing naar de klassieke documentairefotografie. Het is een bijna
ouderwetse manier van presenteren, maar met een knipoog.

Ondertussen dalen we de trap naar de kelderverdieping af.





HVC: Hoe ben je op het idee gekomen om een film te maken in plaats van
een gebruikelijke foto? Speelde dat al langer?



BD: Ik beschouw de films haast als foto’s, want er is
geen filmische manier van werken. Er is geen camerabeweging en alles lijkt heel
statisch, alleen beweegt er hier en daar iets in het beeld. De films worden op
constructies geprojecteerd die op de grond staan waardoor ze objecten worden en
geen transparante projecties op de muur.
Deze
film is in Hong Kong gemaakt. Het is een vrij hallucinant stadslandschap met
een berg erachter. Het was een zondag en de film toont voetballende Chinezen,
vrijetijdsbesteding dus. Het begon met dat rugzakje dat ik zag liggen en toen
zag ik een kindje in het beeld wandelen en wat later diens vader, een
Westerling in Hong Kong. Er gebeurt bijna niks, zoals in al mijn beelden
eigenlijk. Wat ik toon is een alledaagse plek waar heel weinig in gebeurt. Een
beetje zoals in het theater van Anton
Tsjechov. Daar zie je ook alleen
maar mensen wat met elkaar praten of iets eten of drinken, er gebeurt heel weinig. En juist daar zit de dramatiek: in dat
eeuwige, haast onzichtbare niets.






HVC: In de andere film zagen we een landschap, iets wat je tegenwoordig
niet meer toont. Hier zie je – als er geen beweging is – het typisch Bert
Danckaert kader met een schouwtoneel. Al heeft deze foto een
extra
gezichtsbegoocheling omdat
je niet goed ziet of die liggende man nu
tegen een muur ligt of aan de rand van een afgrond.



BD: deze film is gemaakt
in Brasilia en toont een fragment van het Museo National, gemaakt door architect
Niemeyer. Het is eigenlijk een bol, maar je ziet het niet als je het niet weet.

HVC: Smaakt film maken nu naar meer?


BD: Ja zeker, ik speel
gewoon verder. De core business zal
waarschijnlijk mijn landschappen blijven, maar daarnaast gun ik mij een paar
uitstapjes en experimenten die de boel levend houden en mezelf wakker houden.

HVC: Fijn zo!

Hilde Van Canneyt,
copyright 2013

Bert Danckaert stelt
tentoon:


Roberto Polo galerie
Bert
Danckaert No Exit
12.09.2013 – 03.11.2013
LEBEAUSTRAAT, 1000 BRUSSELS
+32 2 502 56 50
gallery@robertopolo.com www.robertopologallery.com
Tuesday to Friday from 2PM to 6PM, Saturday and Sunday
from 11AM to 6PM and by appointment
BOZAR
The Extra’s
17.09 > 03.11.2013
Ravensteinstraat 23
1000 Brussel
Info & Tickets 02 507 82 00

Out now ! SIMPLE PRESENT
Published by Lannoo, 2013
Hardcover, 186 pages
€ 45,00

De
Extra’s
Uitgegeven bij EPO
Soft cover, 120 blz
€10,00

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *