Categorieën
Interview Uncategorised

Interview met Hans Demeulenaere


Interview met Hans
Demeulenaere, (1974), Brugge, zomer 2012.

Op de BAM site staat te lezen: Hij is een beeldend kunstenaar die
ruimtelijkheid als voorwerp van zijn artistieke onderzoekspraktijk heeft
gemaakt. Het belangrijkste deel van zijn oeuvre bestaat uit artistieke
installaties, gebaseerd op bestaande ruimtes.



Hilde Van Canneyt: Om je niet eenvoudig te omschrijven werk nog verder
in te kleden, hier een stukje uit een tekst van Lieze Eneman:
“Hans Demeulenaere is één van die kunstenaars die zich hoofdzakelijk
met projecten en situaties voedt. Elk nieuw project laat hem toe een nieuwe
stap te zetten in zijn onderzoek naar ruimte, al dan niet in relatie tot de
menselijke waarneming en ervaring. Het is in de eerste plaats in die werken dat
zijn fascinatie voor architectuur zich vertaalt in de reconstructie van
ruimtelijke realiteit.”
Maar je wil meer doen dan de realiteit onderuit halen.
Wat ik nog las: je voegt ruimtes samen, verschuift ze, laat ze rond hun
as draaien. Op die manier stel je eenvoudige formele vragen: wat gebeurt er met
de ruimte wanneer ik een structuur letterlijk herhaal, maar bijvoorbeeld 90 cm
naar voren schuif? Wat gebeurt er als je een structuur herhaalt, maar die naar
een hogere verdieping brengt?

De ruimtes die je analyseert, meet je eerst meticuleus op om ze op hun
mogelijkheden te onderzoeken, daarna realiseer je de reproductie.

Is de lezer door deze woorden toch een beetje mee waar je mee bezig
bent?
Hans Demeulenaere: Voor
een stuk. Belangrijk is dat zoals in de tekst van Lieze Eneman staat, dat elk
project een nieuwe stap is. Belangrijk is dat het een proces is dat ik
doormaak.
HVC: Je hebt op je achttiende de richting schilderkunst gekozen op
Sint-Lucas in Gent. Wat schilderde je toen?


HD: Ik weet het niet
meer zo precies. Zoveel keuze – zoals nu – had je toen niet en schilderkunst
was het meest evidente. Ik herinner me wel dat ik altijd met ruimtelijk werk
bezig was binnen schilderkunst. Mijn eerste docent was Peter Buggenhout,
waardoor schilderkunst ook opengetrokken werd en meer kon bieden dan ‘schilder’
worden. In het eerste jaar heb ik wel nog wat geschilderd, maar in het tweede
jaar daagde het me toch dat ik met meer bezig was dan puur schilderkundig
onderzoek. Zo is dat gegroeid naar ruimtelijk werk en fysieke beleving van
kleuren, zwarte vlakken, spanningen,… Meer in de trant van het werk van Richard
Serra en Paul Gees.
Op Sint-Lucas werd
beeldhouwen toen meer letterlijk gedacht en niet echt vanuit de ruimte.
Schilderkunst lag toen dichter bij het ‘Experimenteel atelier’ van nu. In het
derde jaar waren mijn schilderijen heel fysiek geschilderd. Ik wou weten hoever
ik kon gaan van de ene hand naar de andere hand. Ik maakte werken naar het
formaat van mijn lichaam… Ik maakte ook sculpturen die tussen de vloer en het plafond
gekneld zaten en ander ruimtelijk werk.
In het laatste jaar zat
ik bij Willem Cole – de oom van Stijn Cole – en Benoit Van Innes en toen ben ik
toch weer grote doeken beginnen schilderen. Zoals Matisse met zijn stok tekende/schilderde…
Het werd ook speelser en gevoeliger. Ik maakte ook collages, redelijk
figuratief, nog altijd vanuit het lichaam bedacht. Op die leeftijd sta je ook
op een andere manier in het leven en dat bepaalt ook je innerlijke zoektocht
die je linkt aan je werk.


HVC: Eens afgestudeerd…

HD: … was dat niet zo
gemakkelijk.
Ik ben toen begonnen
met mijn lerarenopleiding omdat ik voelde dat het niet zo simpel was om te
overleven als kunstenaar. Ik had gelukkig wel een eigen atelier in Oostende,
maar ik voelde dat ik niet zoveel te vertellen had binnen dat schilderkundige
gegeven.

HVC: Misschien voelde je je ook geen echte schilder.

HD: Nee, ik wilde
eigenlijk architect worden. Maar misschien gelukkig nooit gekozen…



HVC: Op de BAM-site is het vroegste werk dat ik zag staan uit 2000:
‘Fontein’.
Na ‘HU MAN/HURTMAN’ – zelfklevende letters (2001), ‘KAST’ – een kast
met huishoudproducten en een hand (2003) en ‘Tuinmodule’ – een huis in stof
(2004), maakte je in 2005 ‘Module N’, waar ik voor het eerst constructies in
herkende die nu ook in je werk voorkomen.


HD: Ik zocht iets
anders in het schilderen en maakte ook afgietsels van lichaamsdelen. Het
afgietsel op zich was dan een sculptuur, en ik liet die zo een relatie aangaan
met de ruimte. Ik was enorm bezig met hoe zo’n sculptuur van alle kanten een
ander effect had in de ruimte. Toen maakte ik vooral een sculptuur ten opzichte
van de ruimte en de toeschouwer. Zo ging ik ruimtelijke modules maken waarbij
ik de toeschouwer liet bepalen waar en hoe hij/zij het werk beleeft.
HVC: Was het ook een onderzoek naar hoe iemand zich gedraagt tegenover
een voorwerp?


HD: Soms krijg je een
uitnodiging als kunstenaar – in het algemeen, het gaat hier niet over mij – om
in een bepaalde ruimte ‘werk te tonen of iets te doen’ en het onderzoek dat je
dan eerst doet, bepaalt dan ook het werk dat je gaat maken.
Bijvoorbeeld Mark
Manders: hij heeft een boek (
http://www.markmanders.org/books/5/)
waarin hij zijn sculpturen toont in ‘vervallen’ ruimtes. Daarmee zie je heel
goed dat elk werk in een andere tentoonstelling, heel anders functioneert. Wat
hij in het S.M.A.K. deed… door een bepaald parcours te bepalen was hij
grotendeels bezig de ruimtes van de tentoonstelling te creëren. Dit vind ik
zeer boeiend.

HVC: Ook nu zie je dat in zijn tentoonstelling in het Voortmanhuis in
het TRACK-traject te Gent.


HD: Het is een heel
andere beleving als je een kleiner schilderij of sculptuur in een ‘speciale’
ruimte zet of in een ‘white box’, waar het heel veel ‘lucht’ krijgt. Die ruimte
met dat schilderij wordt bijna een installatie op zich. Er zijn kunstenaars die
daar heel bewust mee omgaan, en je hebt dan andere die dat overlaten aan iemand
anders, zoals de galeriehouder of curator. Sommige curators gaan daar heel ver
in en gaan dan ook bijna het werk gaan maken. Ik probeer zélf die ruimtes te
bepalen waar je die soort beleving krijgt.


HVC: Bij veel kunstenaars is het net andersom: ze maken eerst het werk
en kijken dan hoe het in de ruimte waar ze kunnen tentoonstellen, kan inpassen.
HD: Het was bij mij
vroeger ook anders en die manier van werken boeit me nog altijd. Het is ook
niet evident om in situ te werken. Er moet een goede ruimte zijn, een goede
organisatie, budget,… Je wordt ergens uitgenodigd en dan denk je: doe ik iets
met de architectuur? Met de sociale context?
Ik had in 2006 een
eerste residentie in Be-Part in Waregem en ik wilde iets doen met dat gebouw
Dan is mijn eerste vraagstelling: “Hoe beleef ik zo’n gebouw?”





HVC: Dat werk heette ‘Grundriss’.


HD: De kunstenaars –
Hermannn Maier Neustadt – die voor mijn residentie tentoonstelde had ook al
heel specifiek met die ruimte gewerkt. Ik vind dat de tijd dat je in zo’n
residentie zit, je daar ook iets moet kunnen uithalen, dus wilde ik iets doen
met die context. Zo had ik in de kinderateliers een installatie gemaakt: een
maquette die ‘opgeblazen’ was, zodanig dat je een andere beleving kreeg van een
‘witte’ maquette. Je kon er volledig in wandelen en verloor daardoor het
overzicht. Daarnaast stond er in de grote maquette nog eens een kleine
maquette. Be-Part was/is sowieso een heel boeiende structuur als gebouw. Ik
vind dat nog altijd een goed werk, een sleutelwerk zelfs.


HVC: Kunstcurator en –criticus Stef Van Bellingen heeft als coach
gefungeerd bij dit werk. In eerste instantie vond hij je voorstel bijna
klinisch-formeel, omdat hij vond dat elke persoonlijke associatie erin leek
onderdrukt te zijn. Hij noemde je ook een ‘bouwer’.
HD: Hij schrijft dat
ook om aan te tonen welk proces ik doormaakte. Stef schreef een lange tekst die
alle aspecten ook aan bod bracht. Ik vroeg Be-Part of we er iemand zouden
kunnen bij betrekken en zo zijn we bij Stef Van Bellingen terecht gekomen. Hij
heeft een stuk meer ervaring en zo kon hij me zeker wat bijbrengen. Ik had
vooraf een redelijk conceptueel bedacht voorstel, nog voor onze eerste
ontmoeting. Maar hij stelde op de eerste plaats al de zin van onze samenwerking
en de residentie in vraag, daarom dit stuk wat je aanhaalt uit zijn tekst.
Stef stapte mee in mijn
proces en gaf boeiende teksten of kunstenaars door, zo ook Gregor Schneider die
toen een installatie gebouwd had in Dhondt-Dhaenens.
Die ruimte van
Dhondt-Dhaenens was niet meer te herkennen. Die ruimtes van Guantanamo die hij
nagebouwd had – hij had op internet gevonden hoe dat eruit zag – was heel
boeiend. Ik heb later dan ook een expo gezien van hem in Mönchengladbach. Daar
ging je via een donkere schacht buiten, het museum binnen. Dan kwam je in een
donkere ruimte en zag je in de verte een deuropening en daar kwam je in een
kamertje waar je in het oorspronkelijke – nagebouwde – huis van zijn ouders
kwam. Fenomenaal. Je wist ook niet meer waar je was in die ruimte ten opzichte
van die oorspronkelijke ruimte.
HVC: Na Be-Part had je een residentie in Buda in Kortrijk. Je werkte er
met de performer Vania Rovisco.
Daar is de ‘labyrintische seting waarin het
publiek zelf als performer aantreedt’ – zoals Julie Rodeyns het beschrijft –
‘No title but layers’ opgebouwd en getoond.
Wat je zeker niet wilde is dat jij een installatie zou maken waarin zij
zou bewegen: jullie besloten samen apart, of apart samen te werken.


HD: Zij werkte met en
voor Meg Stuart. Dit werk met Vania was een eerste echte samenwerking, waar we
tot het uiterste gingen. En op bepaalde momenten lukt dit beter dan andere. Uit
dit project met Vania heb ik gezien op welke manier een samen werking kan
lukken of mislukken, welke factoren die dit bepalen of niet. Hoe je verhoudt in
een samenwerking ten opzichte van elkaar. Daarom samen apart of apart samen…
Er zijn verschillende
elementen die bepalen of een samenwerking kan slagen, de ingesteldheid:
motivatie van de andere kunstenaar, zijn of haar medium, zijn of haar
(werk)taal en vooral ook de pure menselijke kant van de andere.


HVC: Je hebt in die gereconstrueerde ruimte ook met videobeelden
gewerkt die Dan Graham en Bruce Nauman in de jaren ’70 ook toepasten. Zij
werkten ook met rechtstreekse en onrechtstreekse videobeelden. Dit om
verwarring bij de toeschouwer te creëren.
Jij verstoorde in die installatie op zijn beurt de waarneming van de
bezoeker op een gelijkaardige manier, doordat je voor de bezoeker verzweeg dat
je op dat ogenblik vooraf gemaakte opnamen toonde van de ruimte waar de
bezoeker zich bevond, schreef Lieze Eneman.


HD: Het was eigenlijk
een appartement die ik 1 op 1 reconstrueerde in een leegstaand pand in de
Pluimstraat, achter het station in Kortrijk. Ik had er de ruimtes opgemeten en
er een maquette van gemaakt. Al wilde ik vooral spelen met de tussenruimtes:
alsof je twee ruimtes hebt die naast elkaar liggen. Maar in een maquette creëer
je een ruimte tussen de twee wanden. Mijn idee was die tussenruimte uit elkaar
te trekken, zodat je een nieuwe ruimte krijgt, een ‘tussenruimte’. Wat mij
fascineerde was wat er ontstaat door die verschuiving, zowel fysiek als
auditief. Het horen van geluid van een andere kamer door de muren zonder die
kamer te zien vond ik wel boeiend. En daarin zaten Vania en ik niet op de
zelfde golflengte.
Daarna heb ik dat wel
in andere projecten met geluidskunstenares Esther Venrooy kunnen goedmaken.






HVC: Je hebt zowel in ‘Vrijstraat O’ te Oostende als in Lokaal 01 in
Antwerpen gewerkt met geluidskunstenares Esther Venrooy.
In Antwerpen was er een grote houten constructie op de grond te zien.
Het bijhorende ‘geluid’, zie je dat als extra dimensie? Of is het méér?
HD: Dat ‘geluid’ is
geen extra dimensie Hilde, dat is één werk.


Hendrik Tratsaert van
Vrijstraat O vroeg me voor dit project. Het fijne is dat ze daar geen vaste
locatie hebben, dus kon Hendrik op zoek gaan naar een ruimte zoals ik ze voor
me zag. Ik wilde werken met een kunstenaar die mijn idee van geluid kon
vertalen, en zo ben ik bij Joost Fonteyne van ‘Happynewears’ – nu festival van
Vlaanderen, in Kortrijk – terecht gekomen, die vond dat Esther Venrooy het best
bij mijn verhaal paste.
In dat huis waar we
werkten, hebben we een verschuiving laten ontstaan. Van dat huis hadden wij een
maquette gemaakt op schaal 1/1 – in het huis zelf. Deze verschoven, gelift of
gezakt waardoor de kelder en het eerste verdiep, ergens samen kwamen op het
gelijkvloers.
Je kwam ook via de
kelder het huis binnen. Dan zag je aan het plafond van de kelder ‘wandjes’ gyproc
hangen die dan – poëtisch – doorliepen door de vloer van de etage erboven. Dan
had je de oorspronkelijke ruimte gezien en dan herken je die op een bepaalde
manier weer boven. En dan zie je de ruimte van boven, beneden en als je naar
boven gaat zie je eigenlijk de oorspronkelijke ruimte. En dan ga je heel dat
huis door vanboven en dan keer je terug…
Maar in die
gereconstrueerde wanden had Esther transducers (elementen die geluid sturen
tegen de wand waarop het is aangebracht) ingebouwd. Dat was op dezelfde manier
opgebouwd: er werd geluid van een bepaalde ruimte opgenomen met een bepaalde
frequentie, die dan achteraf ingepland werd in een bepaalde ruimte en die kwam
dan terug in de reconstructie. Dan ging je dat huis door en hoorde je op een
bepaalde manier het geluid van de architectuur terwijl je de architectuur zag
en je zag de reconstructie en hoorde je de reconstructie… enkel te beleven!
Je hebt eigenlijk twee
dingen: ruimtebeleving waarover je het in het begin had en dan als tweede die
samenwerkingen. Enerzijds is dat gegroeid na het Buda-project, omdat ik het wel
interessant vond om samen te werken met mensen uit een totaal andere wereld.
HVC: Even over die reconstructies die je maakt: er zit daar toch enorm
veel manueel werk in.
HD: Dat is toch niet
van belang, Hilde? Je gaat voor datgene je wil doen.


HVC: Wat is je grootste betrachting naar de bezoeker toe: dat ze als ze
een ruimte betreden, ontwricht worden door jou reconstructies? Wil je hen doen
stilstaan bij hun eigen huis/ruimte in het algemeen?


HD: Ik stel die vragen
niet zoals jij ze stelt. Je doet gewoon die dingen. Soms moet je dingen bouwen
om te zien hoe je ze beleeft. Als kunstenaar wil je soms gewoon dingen maken.
Soms heb je een idee en vraag je je af wat je kan doen binnen een bepaalde
samenwerking, binnen een bepaalde context. Op dat moment denk je nog niet aan
de toeschouwer – je bent bezig met wat je zelf boeit binnen je persoonlijke
context, maar je bent je er wel bewust van dat het werk beleefd moet worden.
Eens je dat interessante idee hebt, moet je dan nog zien of het binnen een
bepaald budget valt. (lacht) Zoniet, moet je je idee aanpassen of voor een
ander plan gaan.





HVC: Vorig jaar heeft Stef Van Bellingen in Sint-Niklaas ‘Coup de
Ville’ georganiseerd – een project met kunst op verschillende locaties in de
stad – waarvan jij ook één van de geselecteerde kunstenaars was. Ik was op pad
met kunstenares Sofie Muller en ik herinner me dat jij iets in een woning van
een architect gebouwd had en we eerst door een soort gang moesten wandelen. Je
installatie – onder andere geïnspireerd op de film ‘Rope’ van Hitchcock, heette
RE-FLEX/REFLEKTION.

HD: Dit is ook weer een
voorbeeld van een tentoonstellingsruimte die niet echt een
tentoonstellingsruimte was. Samen met Stef zijn we in Sint-Niklaas gaan kijken
welke locatie interessant was, maar hij had al snel door dat het huis van
architect Jao Smet – hij zal achteraf ook de tekeningen maken voor mijn
publicatie bij MER Paper Kunsthalle én goede vriend worden – een goede match
zou zijn.
Wat ik in Blueprint in
Oostende gedaan heb, is bijvoorbeeld een ruimte gaan uitzuiveren in een
maquette. Idem voor Grundriss in Be-Part: je hebt enkel de ruimte op zich,
zonder dat het effectief een functie krijgt. Maar de nieuwbouw van Jao was al
uitgezuiverd, dus wat moet je daar dan nog gaan doen? Wat ik normaal doe, had
hij al gedaan. Ik was daar op verschillende momenten van de dag geweest om de
ruimte te onderzoeken en wat me opviel was hoe interessant de lichtinval daar
was. In die ruimte waren er een drietal koepels en dan nog een lang venster
langs een patio. Het licht viel enkel binnen langs boven. Hierdoor kreeg je een
soort lichtvlak op de muur en op de vloer, die door het verloop van de dag zich
verplaatste door heel die ruimte. Het interessante gegeven was dat je de ruimte
beleefde op een bepaald moment in de tijd. Achteraf heb ik een werk van Olafur
Eliasson – die in de Tate Gallery in Londen die grote zon had gemaakt – waar
hij in de galerie een cirkel uit dat dak/plafond had gefreesd. Dat was het
werk: het zonlicht die door de opening zich verplaatst in de ruimte.


HVC: Hoe link je dit project dan aan de Hitchcock-film ‘Rope’?

HD: Die film begint
ermee dat ze in een appartement in Manhattan iemand wurgen en dan dat lijk in
een kist stoppen. Die film duurt ongeveer twee uur, maar de tijdsduur in de
film is ook maar twee uur. Deze twee realiteiten vallen samen!
Heel die set is zo
gemaakt dat je maar twee of drie ruimtes hebt met de skyline van Manhattan op
de achtergrond. Steven Jacobs heeft een boek geschreven over de architectuur in
de films van Hitchcock (The wrong house, red). Daarin beschrijft hij dat er
gewoon een maquette van die skyline gemaakt werd en achter die setting die
maquette stond. Dan glijdt in de film de dag in de avond en dan zie je dat in
de film ook lichtjes opflikkeren in de appartementsgebouwen, het wordt
avond/nacht…



Vandaar mijn idee om
ook een set te maken van die ruimte, waarbij dat licht zich ook verschuift in
de ruimte. Maar dat leek niet haalbaar om te doen. Ik wilde werken met een
diacarrousel. Ik wilde tachtig dia’s maken van één verschuiving in die ruimte
en die terug verschuiven in die maquette. Ik heb dat uitgeprobeerd, maar dat
werkte niet echt goed… Uiteindelijk heb ik er dan voor gekozen om een momentopname van het licht in de ruimte
te maken.
HVC: Realiteit versus…

HD: Je hebt altijd een
relatie met een bepaalde realiteit versus de constructie. Naarmate je daar
telkens verder in gaat, neem je dat als een bagage mee in je verdere artistiek
proces. Maar je vind telkens weer nieuwe uitdagingen en die worden telkens weer
intuïtiever.





HVC: In 2011 had je in Museum M in Leuven een duo-expo met Marc
Nagtzaam: ‘One show about one drawing’. In die expo werd een stuk gewijd aan
kleur en een stuk aan projectie.
HD: Met Marc voelde ik
dat we gefascineerd waren door dezelfde dingen binnen het ‘tentoonstellen’.
Vraag was: hoe kunnen we dat vormgeven in een tentoonstelling? Marc is een
tekenaar en is veel bezig met schaal. Er zit ook een vorm van architectuur/abstractie
in zijn werk. Hij maakt ook telkens heel mooie foto’s van zijn
tentoonstellingsruimtes – met zijn tekeningen, waarvan hij dan weer nieuwe
tekeningen maakt.
Op de Biënnale van Athene
(2009), had hij een specifieke wand gekregen of gekozen voor zijn tekeningen.
Aan de hand van foto’s van die wand, heb ik dan een nieuwe wand, eigenlijk twee
wanden – een sculptuur – gemaakt die dan refereert naar die oorspronkelijke
tentoonstellingswand. Alle condities wou ik er ook in verwerken: zowel de vervormingen
als de kleuren. Ik ging daar ver in: welk deel van de witte wand wordt op een
bepaalde diepte iets grijzer? – Alsof je een tekening maakt en ook de diepte in
je tekening probeert weer te geven. – Wat is er dan op de foto zichtbaar en wat
is er niet zichtbaar? Wat kleur je in en wat kleur je niet in? Wat doe je met
de achterzijde die niet zichtbaar is op de foto? Wat met de reflectie van een
kleur op de wand?
Door dat terug op te
bouwen, krijg je iets vreemd, omdat je diezelfde wand twee keer bouwt, maar
vanuit een ander perspectief. Door ze in de ruimte van Museum M te plaatsen,
maar vanuit een andere hoek, krijg je eigenlijk door hoe het licht in die
ruimte valt en zie je opnieuw nieuwe en andere schaduwen en kleurtinten.
HVC: Ik vond het een geslaagde expo, maar nu ik je zo hoor vertellen: toch
niet zo evident jouw werk: je doet eerst onderzoek, maar dan moet je in je
atelier of in situ alles ineen timmeren. Voel je je op dat moment niet meer
timmerman dan kunstenaar? Ben je soms niet jaloers op een schilder die op zijn
doek  zich‘creatief kan uiten’ om het
fout te zeggen?


HD: Ik moet vooral
uitdenken wat ik vooraf kan maken en wat op het moment nog in de exporuimte
moet gemaakt worden. Over dat schilderen op schilderdoek: het gaat niet over
‘het graag doen’, het gaat over de vormentaal. Als ik een lattenstructuur maak,
is dat een structuur die gemaakt is volgens mij, bijna als een ruimtelijke
tekening .
HVC: Vergis ik me dat je obsessief bent in je werk? Je moet er toch de
energie en zin voor hebben.


HD: Je beoogt
natuurlijk dat resultaat en meestal is er voor groter projecten hulp van
assistenten. Maar meer dan dat is het dat proces dat je doormaakt om iets te
bouwen.


HVC: Denk je dat mensen in je werk al de stempel ‘Hans Demeulenaere’ herkennen?

HD: … dat zal wel
zeker…


HVC: Zie je voor jezelf linken met kunstenaar Jan De Cock?

HD: Ik moet daar niet
op antwoorden, dat is gewoon heel ander werk.
HVC: Nog uit de tekst van Julie Rodyns: Samenwerken is naast het
verrijken van de eigen praktijk, echter ook peilen naar vragen rond het statuut
van zijn kunstenaarschap.


HD: Het gaat er vooral
over dat ik als kunstenaar input nodig heb. Ik heb gewoon nood aan bepaalde
contexten die bestaan om er op mijn manier commentaar op te geven. Iedereen
heeft een bepaalde verwijzing nodig. Sommigen zien dat als kritiek, maar mijn
werk gaat ook wel over het verwijzen naar een bepaalde wereld die mij boeit en
dan denk ik: “Daar zou ik wel iets mee willen doen.” Het is niet dat ik werk
maak uit mezelf. Dat ik in mijn atelier zit en denk: “Wat ga ik vandaag eens
maken?” en dan eens heel diep in mijn ziel ga kijken hoe zwart het allemaal is.
(lacht) Hoewel dat je het emotionele sowieso nooit kan loskoppelen. De manier
waarop je kijkt naar de dingen, is sowieso persoonlijk en emotioneel.
HVC: Jouw werk oogt zowel ‘koel’ als ‘cool’. En sec.

HD: Dat is natuurlijk
door mijn vormentaal en het materiaal – hout – waar ik mee werk. Latten zijn nu
eenmaal recht.


HVC: Heb je dan nooit zin die latten te kleuren bijvoorbeeld? Om het
geheel wat op te beuren – om het weer fout uit te drukken?


HD: Je bent nu eenmaal
bezig met een bepaald concept en als dat niet moet gekleurd worden, moet dat
niet gekleurd worden. Maar soms schilder ik iets zonder dat je het opmerkt: in
Oostende had ik de gyprocwanden geschilderd in het grijs van de gyprocwanden.
Elke kleur die ik gebruik is heel bewust. Omdat het moet zijn wat het moet
zijn, niet meer en niet minder.


HVC: Wat is de grootste beperking van je kunstpraktijk? Want je zou het
jezelf ‘gemakkelijker kunnen maken’.


HD: Uiteindelijk creëer
je je eigen vrijheid.

HVC: Je hebt gelukkig al iets opgebouwd waardoor je om de paar maanden
wel ergens gevraagd wordt. Als dat niet zo was, zou je sowieso uit noodzaak
zelf in je atelier dingen moeten gaan creëren.
HD: Ik doe dat ook wel
hé, Hilde. Ik maak ook wel kleinere sculpturen die op zichzelf staan en ook
verwijzen naar mijn ander werk of een context die niet aanwezig is. Voor een
tentoonstelling die komt, ga ik ‘structuren’ maken die functioneren voor iemand
anders. Ik ben nu bezig met nieuwe sculpturen die refereren naar een meubel,
maar waar er ook iets mee gebeurt… Uiteindelijk gaat het terug samen met
architectuur, ruimtebeleving, maar ook de beleving met de bestaande context.


HVC: Voor je volgende expo ‘Façade’ in Be-Part in Waregem, nemen de
vier kunstenaars de curator-rol op zich. Door de dobbelstenen bepaald neem jij
het curatorschap op van Stijn Cole en is Wesley Meuris op zijn beurt, jouw
curator. Voor jou is het ook belangrijk hoe je die rol – bewust of onbewust –
verwerkt in je eigen werk.
De nieuwe installatie die je wil maken voor deze tentoonstelling, is
gebaseerd op het werk ‘New Design for Showing Video’s’ van Dan Graham uit 1995.
Een installatie bestaande uit negen houten ramen, waarvan negen met spiegelend
of transparant glas, twee ervan hebben een geperforeerde aluminium wand. Binnen
deze structuur zijn nog eens zes video’s te zien. Door de spiegeling van het
glas, is het voor de toeschouwer niet duidelijk wat spiegeling is en wat reëel.


HD: Ik voelde dat het
niet zo evident was om met één van die andere drie kunstenaars, naast Stijn en
Wesley doet ook Honoré d’O mee met deze tentoonstelling, een soort samenwerking
op te zoeken, al is dat ook geen noodzaak. Maar hier was het wel boeiend dat je
er iemand bij kan betrekken die je zelf kiest. Ik wilde niet dat het een
‘duo-tentoonstelling’ werd binnen een andere tentoonstelling.
Ik heb eerst nagedacht
over de titel ‘Façade’ en wat ik daar mee kan gaan doen.
Dit werk van Dan Graham
boeide me door de combinatie van het paviljoen – eigenlijk
tentoonstellingsarchitectuur – met zijn videowerken, en vooral hoe je als
toeschouwer daarin functioneert, als kijker maar ook tegelijkertijd gezien
worden. Daarmee ook de keuze om binnen Façade dit werk als basis te nemen.
Ik heb dan contact
opgenomen met Kris Kimpe, assistent van Dan Graham, waardoor ik meer de context
van zijn werk heb leren kennen. Kris is zowel architect als
tentoonstellingsbouwer, maar is evengoed iemand die samenwerkt met kunstenaars.
Een heel boeiende man…
Ik ga concreet dit werk
van Dan Graham herinterpreteren, maar zonder het glas, waardoor ik eigenlijk
zijn werk – die vooral gaat over reflecties en spiegelingen – doorbreek. Ik
maak er een nieuw werk van. Daarin wil ik ook zes eigen nieuwe video’s tonen
die commentaar leveren op de context van dit werk.
HVC: Hoe zie jij het maken van ‘eigen’ video’s in je oeuvre?

HD: Ik zie mijn video’s
meer als registraties, niet puur narratief. De video’s die ik al maakte gaan
effectief ook over beleving van ruimte.
Ik zie het dan ook als
een nieuwe uitdaging.
Één ervan maak ik met
Kris Kimpe, een registratie van het Aldo Van Eyck-paviljoen die nu in het
Kröller-Müller museum te zien is.
Een andere is een
opname van het Dan Graham-paviljoen als maquette.


HVC: (slikt) Nogmaals, jullie gaan het ver zoeken. Het is niet zomaar van: “What you see is what you get.”
HD: Wel, je probeert
niet gewoon een werk te maken. Er is of een bepaalde tentoonstelling, of een
bepaalde artistieke of historische context of een bepaalde samenwerking in een
bepaalde context. Dan ga je zoeken en uitdenken: wat ga je daar optimaal gaan
brengen? Hoe ver kan je daar in gaan zodanig dat alles samenvalt?
HVC: Hoe zou je wat je maakt onder één noemer brengen?

HD: Dat kan (nog) niet.
Het is niet dat ik een systeem gebruik dat ik overal kan toepassen. Ik wil in
elke aparte context zien wat ik kan doen.


HVC: Wat is tot nog toe je grootste voldoening geweest?

HD: Daar kan ik niet op
antwoorden.


HVC: Ik heb het gevoel dat je nog aan de bron zit, in een soort
beginfase. Maar zie het als een compliment.


HD: Merci.
Hilde Van Canneyt,
copyright 2012
www.hansdemeulenaere.com
Hans Demeulenaere stelt
tentoon:
Façade in Be-Part,
curator Pieter Vermeulen, met Stijn Cole, Hans Demeulenaere, Honoré d’O en
Wesley Meuris:
van 2 september tot 28 oktober 2012
Residentie okt tem dec
2012 in gastatelier Leo XIII in Tilburg
Begin 2013, solo bij
Annie Gentils
http://www.anniegentilsgallery.com/
Er is een publicatie
uit van Hans:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *